De Zwitsere theatermaker en artistiek directeur van NTGent, Milo Rau, spreekt dit jaar de ‘Staat van het Theater’ uit en opent daarmee traditiegetrouw het Nederlands Theater Festival. Via zijn ‘Staat’ geven 100 theatermakers uit heel de wereld antwoord op die ene, brandende vraag: ‘Why Theatre?’.
‘Het Nederlandse culturele klimaat is een belangrijke inspiratiebron voor Europa geweest, en met name voor de Duitssprekende landen,’ zei Thomas Oberender tijdens zijn openingsspeech op het Nederlands Theater Festival in Amsterdam. Hij bedankte de Nederlandse politici voor het theaterklimaat dat zij jarenlang mogelijk hebben gemaakt en dat de afgelopen decennia wereldwijd tot de meest florerende theaterlandschappen behoorde, en riep hen op hier niet mee op te houden.
Oberender, intendant van de Berliner Festspiele, opende het festival met de traditionele Staat van het Theater, ditmaal in het Engels voorgelezen in het decor van The fountainhead van Toneelgroep Amsterdam.
In zijn speech Windows without curtains spreekt hij over het Theater van de Nacht en het Theater van de Dag, waarin hij grofweg de theatertraditie opdeelt. Het traditionele repertoiretoneel dat hij in de Duitse stadstheaters vindt noemt hij het Theater van de Nacht. Theaterprojecten die niet aan instituties zijn gekoppeld, die open staan voor het experiment, de rol van theater in de maatschappij bevragen en die de notie van wat theater kan zijn opschudden, noemt hij Theater van de Dag.
Volgens Oberender zijn het de verdiensten van Nederland dat dit Theater van de Dag onderdeel is geworden van de hedendaagse hoge cultuur en een grote bijdrage heeft geleverd aan de dynamiek ervan. In het Nederlandse theatermodel staan gezelschappen centraal in plaats van grote stadstheaters, in tegenstelling tot de Duitse traditie. Als voorbeeld voor het Nederlandse theater noemt hij theaterregisseurs en –gezelschappen die over de grens werken, zoals Johan Simons, Dries Verhoeven, de Veenfabriek, Wunderbaum en Toneelgroep Amsterdam onder leiding van Ivo van Hove.
In zijn slotalinea noemde Oberender theater ‘het leidende medium voor de toekomst’ en wenste hij het Nederlandse theater nog veel succesvolle voorbeelden om dit te bewijzen.
Aansluitend werd in De Staat na de Staat de speech van Oberender besproken door Ellen Walraven, Vincent Rietveld, Joyce Roodnat en Clairy Polak. Het leidde tot een flinke discussie over de huidige situatie in Nederland. Walraven, directeur van de Rotterdamse Schouwburg, zei door Oberender opnieuw het belang van instituten zoals de schouwburgen in te zien.
Dit bracht de discussie op de visiebrief van minister Bussemaker van Cultuur, waarin zij schrijft dat uit gesprekken met jonge kunstenaars is gebleken dat zij het zinloos achten om te investeren in instituties en daarmee ook in productiehuizen. De aanwezige jonge theatermakers Emke Idema en Naomi Velissariou wezen op het opmerkelijke feit dat tijdens de gesprekken met de minister op voorhand werd meegedeeld dat het onderwerp productiehuizen onbespreekbaar zou zijn. Wat de minister schrijft in haar visiebrief is dus onjuist.
Foto: Anna van Kooij
Kleine nuance: in de brief van Bussenmaker staat : “De zorg om de productiehuizen, die in de bezuinigingen van het kabinet-Rutte I zijn gesneuveld, neemt af, constateert de minister. Ze schrijft dat veel gesprekspartners het niet zinvol achten om te investeren in ‘instituten’.” Het is dus nog mogelijk dat de minister zich baseert op andere gesprekspartners dan de jonge makers, hoewel het aannemelijk lijkt dat ook aan deze mensen te verstaan is gegeven dat productiehuizen onbespreekbaar zouden zijn. Zie ook de brief van Festival Cement: http://www.festivalcement.nl/nieuws/reactie-festival-cement-op-ministersbrief-ruimte-voor-talent-in-het-cultuurbeleid.html