In Het principe van verdwijnen belanden we in een Murakamiaanse twilight zone. Een ruimte tussen ruimtes waar mensen zomaar kunnen verdwijnen, zichzelf kwijtraken of in tweeën splitsen. Het levert interessante gedachtekronkels op over existentiële eenzaamheid en de (on)mogelijkheid om verdwijnen voor te stellen, maar blijft schetsmatig. (meer…)
‘U moet de regie in handen nemen. De klucht loopt uit de hand.’ Dat schrijft Caspar Nieuwenhuis, artistiek directeur van Likeminds, in zijn derde en laatste open brief aan minister Bussemaker, als reactie op de aangenomen moties en de verdeling van de subsidiegelden voor 2017-2020. In zijn brief roept hij Bussemaker op om geschiedenis te schrijven en het Thorbecke-principe als nieuw Grondwetsartikel op te nemen. Zijn eerste brief, die was te lezen in Theatermaker van oktober 2013, was een reactie op Bussemakers Staat van het Theater tijdens het Nederlands Theater Festival 2013. Een jaar later pleitte hij voor een bestel bestaande uit twee pieren, een verwijzing naar de pieren in Brighton: de ene puur economisch met dwingende prestatie-eisen, de ander zonder enige vorm van economisch criterium.
Door Caspar Nieuwenhuis
Beste Minister Bussemaker,
Herhaling schrijft geschiedenis. Dat hebben de Tweede Kamerleden Monasch (PvdA), Keizer (CDA), Pechtold (D66) en Van Dijk (SP) goed begrepen. Opnieuw hebben zij het Thorbecke-principe op zolder geslingerd, door instellingen aan te wijzen voor een plek in de culturele basisinfrastructuur. Ja hoor, send in the clowns. Waar blijft uw historische daad van herhaling? Wanneer schrijft u geschiedenis in plaats van mokkend akkoord te gaan met de ingediende moties? Met deze derde open brief wil ik u aanjagen om geschiedenis te schrijven. U kunt het, als u wilt.
Eerst de huidige situatie schetsen. Karl Marx stelt dat wereldhistorische gebeurtenissen twee keer optreden – de eerste keer als tragedie, de tweede keer als klucht. Dat zou betekenen dat we ons nu in een klucht bevinden. Is dat zo? Ja. Het kenmerk van een klucht is simpel: het betreft een volkse sotternie, waarin personages met een bedenkelijke moraal een pikante situatie veroorzaken. De klucht als spiegel van het aardse leven. Het adagium: eigen schuld, dikke bult. Personages die slecht of naïef gedrag vertonen moeten uiteindelijk op de blaren brommen. Het doel is simpel, een klucht is voor ons stervelingen om te lachen van herkenning. Hé, dat doe ik soms ook, zo stompzinnig en vals. Lachen.
Beste Minister, de pogingen om geoormerkt enkele kunstinstellingen de basisinfrastructuur in te hosselen voldoen aan het stramien van een klucht. Die moties waren scabreuze acties om eigen partijpolitiek gewin te behalen. De personages van deze farce vertoonden gespeelde naïviteit, deden aan ouderwets dolksteken of maakten zich schuldig aan ledenverlakkerij. Wanneer ze op de blaren moeten brommen is slechts een kwestie van tijd. Aan uw reactie aan de Tweede Kamer (op 27 oktober 2015) meen ik af te lezen dat u dit spel doorziet. U heeft uw irritatie en zorg hierover niet kunnen verhullen. Terecht. Ik vroeg me alleen af waarom u nog niet gehandeld heeft? Waarom u de moties niet van tafel heeft geveegd? Waarom u de Kamer niet heeft laten amenderen? U kunt geschiedenis schrijven door gevolg te geven aan uw eigen zorg en irritatie. Dat is een win-winsituatie, toch?
Laat ik iets meer bij u aandringen. U moet de regie in handen nemen. De klucht loopt uit de hand. Het is niet grappig meer. Ook de staatslui van de twee grootste steden spelen de farce vrolijk mee. Jarenlang hebben ze de mond vol gehad van het Thorbecke-principe. Nee, de politiek moet op afstand blijven. Ja, de kunst moet zelf inhoudelijk besluiten. Lees bijvoorbeeld de Cultuurvisie van D66. Hoofdstuk 2. Bovenaan pagina 12. Ik citeer: ‘Het is niet aan de politiek om te bepalen wat schoon en mooi is, wat wel of niet ontroert, en in welke mate kunst mag ontregelen.’ Klinkt als een klok. Geen speld tussen te krijgen. De kunstensector kan – en moet – autonoom beslissen. Hard, maar duidelijk. Hoewel de zin erna toch ruimte biedt voor interpretatie: ‘Wel is het de taak van de politiek om een visie te ontwikkelen op kunst- en cultuurbeleid en om de doelen van het overheidsbeleid te bepalen.’ Dat ‘interpreteren’ is de afgelopen maanden behoorlijk breed geïnterpreteerd. In Amsterdam werden zonder inhoudelijke argumenten zeventien instellingen de A-Bis in geloodst. In de Maasstad heette de infrastructurele basis ‘Theater Rotterdam’. Waar is het Thorbecke-principe gebleven? De klucht loopt uit de hand. Het is niet grappig meer. Het is niet aan de politiek om te bepalen wat schoon en mooi is? Beste politici: instellingen aanwijzen ís inhoudelijke bemoeienis, dat ís bepalen wat schoon, mooi en ontroerend is – nog voordat het publiek daar iets over te zeggen heeft. De tegensputterende kunstraden zijn in de bezemkast gezet. Ja hoor, send in the clowns. Binnenkort opereren politici niet alleen als lobbyisten voor culturele instellingen, maar ach waarom niet: als schaduwprogrammeurs van festivals en productiehuizen. Want ja, mocht het Festival Oude Muziek de komende jaren ineens nieuwe muziek gaan programmeren, wat gaan de Kamerleden dan doen?
Beste Minister, ik begrijp daarom de blijdschap bij sommige van mijn voorsorterende collega’s niet. Ze begrijpen blijkbaar niet welke wolf er in het schaapsklerenpak van de ingediende moties zit. Of is de impuls tot institutionalisering sterker dan de naïviteit? Nee toch. Hoewel. Waarom zou je lobbyen om een plek in de basisinfrastructuur, in de wetenschap dat je daarmee geld opeist dat gereserveerd is voor innovatie en diversiteit? Hoe dan ook, ik hoop niet dat u en ik straks toekijken hoe aristocraten in spijkerbroek een olijk dansje doen voor de politici die hen een voetje hebben gegeven. Ik heb dat de afgelopen jaren teveel gezien, beste Minister, dat is een deerniswekkende scène. Dat roept de vraag op of dit wel een klucht is? Zitten we niet zo langzamerhand naar een gijzelingsdrama te kijken? In dat geval is er een inval noodzakelijk, een bestorming op de cultuurpolitieke situatie, een radicale herziening van de subsidiesystematiek! Beste Minister, ik moet steeds denken aan een grappig ogende, maar diep droevige scène. De opening van de Kubrick-film 2001: A Space Odyssey (1968). Motto: waar tien apen vechten om één been, gaat uiteindelijk niemand er mee heen.
Excellentie, schrijft u alstublieft geschiedenis. Doe dat door een gebeurtenis te herhalen. Het gaat om het Kamerdebat van 22 december 1862. Daarin klonk voor het eerst de oproep van Thorbecke om de politiek buiten de inhoudelijke beoordeling van de kunsten te houden: ‘Maar het is geene zaak van regering.’ Die duidelijkheid, de politiek op arms-length, die verdient een ferme Bis! Zet de relatie tussen kunst en politiek om in duurzaam beleid. Zet – nu u nog kunt als Minister – de eerste stap naar het Thorbecke-principe als nieuw Grondwetsartikel! Dan zijn we hopelijk voor eens en voor altijd van het gemarchandeer af. Dan wordt ‘voetjes geven’ en ‘beentjes lichten’ een bestuurlijke doodzonde. Eens zien of er dan nog sprake is van een gijzelingsdrama.
Als u de regie niet neemt, dan zie ik zomaar het been bij een derde aap voor de voeten vallen. Als u niets doet, dan heeft de nieuwe generatie kunstenaars een historische kans. Aktie Tomaat en Aktie Notenkraker schreeuwen om een dikke, vette herhaling. Immers, niet eerder sinds deze Akties is de institutionalisering zo veelomvattend en dominant in beleid omgezet. Het zou me niet verbazen als de nieuwe generatie kunstenaars al aan het broeden is op een finale van deze klucht, die – Herbert Marcuse indachtig – nog wel eens angstaanjagender kan worden dan de originele tragedie. Tomaten op toneel? Kinderspel. Deze keer wordt het een Spaans tomatengevecht. Het Tomatenbeleg. La Tomatina Revolte! Een Guinness-poging puree maken van reputaties en façades. Wat het resultaat daarvan zal zijn? Waar tien apen vechten om één been, gaat uiteindelijk niemand er mee heen.
Beste Minister, ik sluit mijn derde brief af waar ik mijn eerste brief aan u – ruim twee jaar geleden – mee begon: ‘Toch bekroop mij het gevoel dat u nog voorzichtig met ons was.’ Ik herhaal deze zorg. Nog steeds bekruipt mij het gevoel dat u te voorzichtig met ons bent. De toekomst roept u: schrijf geschiedenis.
Met bezorgde groet,
Caspar Nieuwenhuis
(Artistiek directeur Likeminds)
Foto: Casper Koster
Wat heeft Thorbecke nu precies gezegd?
In 1862, bij de aanvang van zijn tweede kabinet, stelde hij in antwoord op kamervragen: ‘Ik zal niet zeggen, dat ik geen belang stel in de kunst: een groot deel van mijn leven was daaraan gewijd [Thorbecke was namelijk een groot muziekliefhebber]. Maar het is geene zaak van regering. De Regering is geen oordeelaar van wetenschap en kunst.’ Het is déze uitspraak die al spoedig versimpeld werd tot ‘kunst is geen regeeringszaak’ en daarmee ook vervalst.
Thorbecke legde zelf uit wat hij nu precies bedoeld had met zijn uitspraak: ‘Ik zal nimmer zuinig zijn daar waar het blijkt, dat men tot ontwikkeling van kunst of wetenschap hulp behoeft; maar aan te nemen, dat men door ruimte van materiele hulp werken van genie bevordert, ik geloof dat de ervaring het tegendeel heeft bewezen. Aan de kunstenaren een materieel voordeel verschaffen is, mijns inziens, geen bescherming. Kunst en wetenschap kunnen van staatswege worden beschermd, maar op geheel andere wijze. Kunst en wetenschap in dienst van het geld te brengen, is niet de bescherming, die kunst en wetenschap verdienen.’ In de laatste zinnen van zijn betoog ligt de kern van Thorbeckes opvatting. Hij maakte een scherp onderscheid tussen de kunst en de kunstenaars, tussen de zaak en de personen. Het bevorderen van kunst door de overheid achtte hij niet uitgesloten – in die zin kon kunst wel degelijk een regeringszaak zijn. Maar de kunstenaarsgeest, de idee, liet zich niet door betaling inspireren. Thorbecke beschouwde de kunstenaar dus als een vrije geest, als een vrije producent, die net als de producenten van andere, materiele, producten, in vrije concurrentie zich een bestaan moest verwerven. Vóór alles moest de onafhankelijkheid van de kunst gewaarborgd worden. Kunst kon niet beoordeeld worden door een regering, omdat deze nu eenmaal geen smaakoordeel kon hebben.
Maar Thorbecke zwakte zijn eigen visie enigszins af door onder druk van de oppositie een programma te ontwerpen ter bevordering van kunst en wetenschap. Hierin stond dat de regering moest zorgen voor het kunstvakonderwijs, voor de ontwikkeling van jeugdige talenten, voor de openbaarheid en ‘concentreering’ van de kunst (geen overheidscensuur dus) en voor het kunstbehoud door het aankopen van levende meesters. Het was een onvolledig, maar niettemin behartenswaardig programma. Niet alleen moest de kunst in de liberale opvattingen van 1862 aanspraak kunnen maken op overheidsaandacht, maar ook was het programma innovatief in zijn verschuiving van aandacht van erfgoedbehoud naar levende kunstenaars. Daarmee gaf Thorbecke aan dat zijn statement ook anders geïnterpreteerd kon worden: indien de overheid het beoordelen van kunst en de selectie van kunstenaars overliet aan een neutrale instantie, was het wel degelijk mogelijk om met overheidssubsidies die kunst te ondersteunen.
(uit: Benien van Berkel, ‘Tobie Goedewaagen, een onverbeterlijke nationaalsocialist (1895-1980)’, (De Bezige Bij, Amsterdam 2013))
Beste Benien,
dank voor je toelichting, erg boeiend vanuit het licht van nu aanschwouwd… Doch volgens mij vervalst C v/d P dit standpunt niet, maar geeft he toelichting enkel aan dat hij zeer gelijk heeft.
“Vóór alles moest de onafhankelijkheid van de kunst gewaarborgd worden.” – Dat is nu aan getornd wordt met vaste festivals in de BIS, erg curieus.
Maar beste Likeminded auteur,
Je pen is scherp en je provocatie prikkelt… maar zie jij de ’tomaten echt vliegen’ vanuit een nieuwe generatie kunstenaars? Is niet het tegenovergestelde het geval; een totale hegemonie van het markt-gericht denken? Of deel jij die analyse van een huidige vermarkting van de podiumkunsten niet. Een gijzeling door publieksaantallen en eigen inkomsten maar ook een makersklimaat van meebewegen in plaats van anders-denken…
Ik ben benieuwd!
Alle goeds,
Beste Tobie, ik geloof niet dat ik gesuggereerd heb dat Casper het standpunt van Thorbecke ‘vervalst’ zou hebben. Ik heb zijn gebruik van het beroemde citaat slechts willen toelichten. Overigens lijkt me uw naam wel een vervalsing, of liever een alias, gezien de spelfout in de achternaam.
Beste Benien,
ik begreep jouw reactie ook als een toelichting, waarvoor dank. Ik ben me bewust van het kort-door-de-bocht-gebruik van Thorbecke’s woorden, maar voor mijn stellingname kon ik even niet anders.
Beste Tobie (of anders),
lees voor een antwoord op je vragen mijn eerste twee brieven. Er staan in de inleiding van deze brief links naar de vorige twee.
Groet!
Caspar