Melle Daamen treedt terug als Algemeen Directeur van Theater Rotterdam. Hij heeft de afgelopen anderhalf jaar leidinggegeven aan de fusie tussen het Ro Theater, het Productiehuis Rotterdam en de Rotterdamse Schouwburg
Het Nederlandse cultuurbeleid en de kunstwereld mislukken op vele fronten: er is een overaanbod aan voorstellingen en instanties, de sector is te veel op zichzelf gericht en niet bereid tot samenwerking, het publiek vergrijst en achtereenvolgende cultuurministers en staatssecretarissen hebben de kunst geen dienst bewezen. ‘Draagvlak lijkt weg te vallen’ en kunst staat ‘nog steeds boven aan de lijst van sectoren waarop volgens de Nederlander bezuinigd kan worden’. Het is een alarmerende visie die Melle Daamen (1959) onthult in zijn boek Grazen boven kunstgras. Het falen van het Nederlandse kunstbeleid.
Zijn boek is een bundeling van een groot aantal opiniërende stukken dat onder meer verscheen in NRC en Het Financieele Dagblad, aangevuld met interviews, polemieken en beschouwingen. Daamen kan putten uit een enorme bestuurlijke ervaring, zo was hij op zijn negentiende al bestuurssecretaris van de VPRO en was hij kroonlid van de Raad voor Cultuur. Hij was de eerste directeur van de Mondriaan Stichting en later directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam en Theater Rotterdam.
Toen hij in 2001 het directeurschap van de Stadsschouwburg aanvaardde, een functie die hij vijftien jaar bekleedde, trof hij de schouwburg ‘verweesd’ aan. Toneelgroep Amsterdam zetelde er, maar er heersten grote spanningen tussen het huisgezelschap en de directie van de schouwburg. Onder hoede van Daamen werd het eerste podium van het land verrijkt met grand-café Stanislavski en de Rabozaal. Met de introductie van Expanding Theatre sloot hij aan bij de actualiteit, iets wat toneelgroepen zelf veel minder kunnen, aldus Daamen, want de programmering vereist een lange aanlooptijd.
Daamens boek biedt een scherpe, soms onthutsende inkijk in het reilen en zeilen van de cultuurpolitiek. Hij schetst een beeld van een zwalkend Nederlands cultuurbeleid waarin het aloude adagium van Thorbecke dat de regering zich niet met de inhoud van kunsten bemoeit geleidelijk verandert in een overheid die zich steeds meer juist wel met de kunsten bemoeit. En dan voornamelijk in negatieve zin, met als dieptepunt de regeerperiode van staatssecretaris Halbe Zijlstra die een ‘denigrerend cultuurbeleid’ voorstond.
Die negatieve toon van overheidswege als het gaat om de kunsten vigeert nog altijd. President Mark Rutte zegt doodgemoedereerd in Buitenhof (16 januari 2011) dat ‘er slechts tien mensen op de voorste rij van een gemiddeld theater zitten’. Hoewel dit voorbeeld van enige tijd terug is, beklemtoont Daamen anno nu dat de actualiteit ervan niet minder is. Dat geldt voor meer situaties die hij in het boek weergeeft. Sommige stukken grijpen meer dan twintig jaar terug.
Over de oorzaken van juist die denigrerende, negatieve houding jegens de kunsten is Daamen kort en duidelijk: ons land kent geen hofcultuur, zoals Engeland, Duitsland en Frankrijk, daarom zijn de kunsten overgeleverd aan de elite. Maar juist die elite laat het afweten als het gaat om verdediging van de kunsten. Is die toon eenmaal gezet, dan lijkt het, aldus Daamen, dat regelzucht en zelfs ‘actief ingrijpen’ overheersen. Dat laatste impliceert, weer onder VVD’er Zijlstra, dat fusies om bezuinigingstechnische redenen werden afgedwongen, van bijvoorbeeld orkesten en opera in het zuiden.
Extreem ondoorzichtig is de Nederlandse kunstsector als je gaat kijken naar wie er de ‘macht’ heeft, betoogt Daamen. Het antwoord is lastig, want het ‘machtsspel’ is subtiel en gaat tussen ministerie, ambtenarij, publieke fondsen en instellingen als Raad voor Cultuur en private fondsen, zoals Prins Bernhard Cultuurfonds. Daamen: ‘Ik noem hier al negen partijen, die samen opereren in een wankel evenwicht bij het formuleren van cultuurbeleid.’
Daamen heeft zich enkele keren de woede op de hals gehaald van bijvoorbeeld balletliefhebbers toen hij in een van de gebundelde opiniestukken schreef dat je voor goed ballet beter een voorstelling uit Sint Petersburg kunt halen, want het Nationale Ballet haalt nooit dat niveau en bovendien is er sprake van overproductie: ‘Het is daarom in onze sector not done om met negatief nieuws te komen over overproductie of afnemende belangstelling. Dat doorkruist de droom. Negatieve ontwikkelingen worden genegeerd.’
Het is complexe materie die Daamen beschrijft, soms pijnlijk concreet. Zo schetst hij de teloorgang van Felix Meritis, het voormalige Shaffy Theater aan de Keizersgracht, voor het cultuurleven: daar gebeurt helemaal niets, bovendien is huisgezelschap Maatschappij Discordia eruit gegooid. ‘Het is echt een dooie boel daar’, concludeert Daamen.
Bij zijn aantreden in de Stadsschouwburg, zoals Internationaal Theater Amsterdam (ITA) thans heet, was Ivo van Hove directeur van Toneelgroep Amsterdam (TA), nu ook ITA. Met de gemeente Amsterdam kwamen Van Hove en Daamen overeen dat er een Amsterdams Model moest komen, enigszins geïnspireerd door het Duitse model van het Stadstheater. Hierin zou het huisgezelschap de belangrijkste speler zijn, maar onafhankelijk van de schouwburgdirectie die een zelfstandige programmering verzorgt. Daamen en zijn team wilden als hedendaags grootstedelijk theater zelf programmeren en zetten onder meer het briljante Brandhaarden op, Expanding Theatre, de Staat van de Stad, SSBA-Salon en boden gezelschappen als Orkater en De Warme Winkel het grote podium. In korte tijd werd de schouwburg aan het plein volgens Daamen de ‘hipste’ schouwburg van het land. Daamen verwezenlijkte twee dingen: het lukte hem de toenemende vergrijzing van het theaterpubliek tegen de gaan en de schouwburg werd inclusiever.
Het Amsterdamse Model leek een ideale situatie, maar is dat niet. Het grote gevaar, en dat geldt ook voor het Duitse Stadstheater, is dat bij een neergaande artistieke lijn van het huisgezelschap de schouwburg erin wordt meegezogen. Tussen de regels door proef je dat Daamen dat laatste vreest.
Daamens boek is lezenswaardig en spannend, hoe immens complex het onderwerp ook is. Hij spreekt uit grote kennis en haalt treffende voorbeelden aan. Hij laat zien hoe wankel het leven van kunsten en van kunstenaars is. Aan het slot geeft hij aanbevelingen die voor iedereen uit de sector van groot belang zijn, zoals de oproep tot samenwerking en, als het om inclusiviteit gaat, wees niet afwachtend tot jongeren met een migratieachtergrond naar de witte theaters komen voor witte stukken, maar ga actief op zoek naar hun eigen cultuur.
Na lezing sta je versteld dat er überhaupt nog theater gemaakt wordt in dit land, en dat is te danken aan de vitaliteit van de kunsten zelf. En niet dankzij het verstikkende systeem dat, zoals Daamen bepleit, opengebroken moet worden.
Grazen boven kunstgras. Het falen van het Nederlandse kunstbeleid van Melle Daamen is uitgegeven bij Prometheus, 25 euro, 176 pagina’s. Foto: Jan Rothuizen
Melle heeft zó gelijk. Het theater aanbod is over de hele breedte door de bank genomen van bedroevende kwaliteit. De toneelvoorstellingen zijn niet aansprekend of aktueel. Het lijkt of regisseurs de verbinding met de realiteit kwijt zijn en alleen hun eigen realiteit kunnen zien. Voeg daarbij de subsidiesmijterij van het muziektheater ( er worden soms decors gemaakt en nooit gebruikt voor het geld waar je een klein gezelschap van kunt laten bestaan) dan is wel duidelijk waar de schoen wringt.
Heb je het boek gelezen? Michiel? En ben je de laatste 30 jaar wel eens naar het theater geweest? :)
Leuk boek voor op de borreltafel, lijkt me.
Ernst Wappie: Ik heb meer dan 40 jaar op de podia gewerkt en meer voorstellingen gezien dan me lief is………….