Tijdens het herdenkingsprogramma ‘Requiem voor Tomaat’ afgelopen maandag in Internationaal Theater Amsterdam sloot DEGASTEN de avond af met de tekst Jongen aan de afgrond.

Afgelopen maandag waagden wij een sprong.
Een poging om een jonge generatie zichtbaar te maken. Een poging om een ander perspectief te laten zien.
Een poging om een ander geluid te laten horen.
Een poging om niet op bezoek te komen.
Een poging om ons thuis te voelen.
Een poging om onze passie voor theater te tonen.
Een poging om onze hand uit te strekken en toe te reiken. Een poging om elkaar in de ogen te kijken.
Een poging om ons te verhouden tot wat er geweest is.

Met meer dan 55 jonge spelers, makers en alumni van DEGASTEN waren wij het slotakkoord van de avond ‘Requiem voor Tomaat’ in ITA. Een slotakkoord dat in nauwe samenwerking tot stand is gekomen met Alexander Nieuwenhuis, Gerardjan Rijnders, Eeke Boonstra, DJ Lovesupreme en Florian Hellwig. De volgende dag verscheen een, inmiddels gerectificeerde*, recensie van Kester Freriks op Theaterkrant. Voor ons werd duidelijk dat wij beiden een totaal andere avond hebben beleefd.

Wij willen niet dat deze avond eenzijdig de geschiedenis in gaat. Dat zou afbreuk doen aan een nieuwe generatie die daadwerkelijk op zoek is naar een verbinding tussen generaties en culturele verschillen. Daarom leggen wij hier een perspectief naast, het perspectief dat zich in een ander paradigma begeeft. Waarin andere vragen gesteld worden, die we wel terughoorden in het betoog van Nan van Houte en bij de door Freriks niet genoemde scènes van Urland en Ewald Engelen. Wij zaten in de zaal en voelden bij de scène van Urland de kracht van verbeelding en hoe theater het bekende opnieuw kan tonen.

Tegelijkertijd ondervonden we geen enkele spanning tijdens de heruitvoering van de 1 November discussie. Wij haakten af. Niet omdat we ongeïnteresseerd waren, maar omdat het aan context ontbrak en het nergens actueel werd. En daarmee bleef het voor ons een elitair wit feestje. Wij deden een poging om het meer te laten zijn. Daarom deden we mee en daar staan we nog steeds achter.

Wij stonden ook op dat podium. In grote getalen. Niet als figuranten om de stoelen weg te halen tijdens de monoloog van Rijnders en Boonstra maar om gezamenlijk het laatste punt te maken. Want wij als jonge garde willen niet negeren wat buiten ons referentiekader valt. Samen met Gerardjan Rijnders hebben wij een poging gedaan tot toenadering, maar dat is in de geconditioneerde blik van Freriks onopgemerkt gebleven.

De daad van DEGASTEN kunnen we niet reproduceren, onze woorden – geschreven door Ozan Aydogan – wel:

De regen is over.
Zijn vleugels gedroogd;
hij staat aan de rand van de sprong van zijn dromen en kijkt de diepte in haar bodemloze ogen.
De zon in de hoogte bakt en roostert de bomen.
Breekt barstend hun droge basten open, wakkert hun ogen van glas.
Vogels landen op hun takken, richten zich krassend naar boven.
En ’t gras lacht zachte zoden.
Viert golvend de dag lang verwacht; de dag van de jongen aan de afgrond.
En de jongen lacht.
Ondanks de afstand gelopen.
Niet langer ontmand door de lach van boven, die last is over.
Niet langer bang voor de bliksem.
Gehard, ’t volgen van zijn hart een constante opstand.
Zijn leven een stille optocht, een natte fakkel in z’n borstkas.
Toen plotsklaps een vonk, ’t ontvlamde.
Hij gaf ’t z’n adem.
Ontworteld in een land waar voor zijn wortels geen grond was, brandt hij los,
want als je door de bomen ’t bos niet meer ziet, liever een bosbrand.

Aan de rand van de afgrond staat een jongeman. Niemand weet wat ’ie kan.
Misschien is ’t onverstandig, misschien.. Misschien ondoordacht, onhandig..

Maar hij lacht, ontbloot zijn tanden en heft zijn landloze handen,
want is het niet beter je te storten, onverwachts, in gods plannen, wat dat dan ook mag, dan je vast te klampen aan ‘’op een dag’’?
Want de sprong is alles en zonder zijn we…

Dan begint hij te spreken.
De afstand tussen ons is geen meter,
geen afgesproken streep,
geen god, ik heb in geen jaren meer gebeden.
Deze afstand is niet geweest, ondanks dat we ‘m ver terug al leden.
De afstand tussen ons is geen geest, spokend door een onoverbrugbare leegte. De afstand tussen ons zijn geen minaretten,
geen lijnen visdraad,
geen derwisj in eindeloze pirouette,
geen Bosphorus onder de brug, dit zijn geen allang geschreven wetten.
De afstand tussen ons staat niet in pigment geschreven,
klinkt niet in de val van mijn tong, klimt niet uit boven de rede.
Ik ben het lopen zat, ’t werkt voor geen meter.
Ik heb de knoop doorgehakt.

Ik struikel niet langer over mijn veters om mee te mogen rennen in een metrum waarin mijn hart niet staat geschreven.
Ik heb mijn bestaansrecht sinds mijn moeders eerste weeën, ’t cadeau dat ik al heb hoeft niemand mij te geven.

Dus maak van mijn Rumi geen Rembrandt, van mijn Haci Bektasj Veli geen Mondriaan. Ontneem me niet mijn primaire kleur, ik kan niet in jouw hokje staan.
Je kunt naar mij en niet vanuit mij kijken,
iedere poging daartoe is, ondanks de intentie, overdaad.

Er blikt een geschiedenis over mijn schouders.
Ze zond mij naar vandaag als haar vertrouwde.
Ik draag ’t woord van mijn voorouders, hun verhalen zijn met mijn bestaan nog niet in rook opgegaan,ze stonden alleen aan de afgrond van hun taal en sprongen.

DEGASTEN

* In een eerdere versie werd de samenwerking tussen DEGASTEN en Gerardjan Rijnders niet genoemd maar werd de scène volledig toegeschreven aan Gerardjan Rijnders en studenten van de theaterscholen.

Foto: Anna van Kooij