In Vlaanderen is een bevlogen debat ontstaan naar aanleiding van een opiniestuk van de Brusselse dramaturg Tunde Adefioye (KVS). Hij schreef in de krant De Standaard dat Theater Aan Zee zich vooral op witte makers en publiek richt. Zolang het theaterfestival van Oostende zijn blik niet verruimt, kan het zich niet langer relevant noemen.
In de vele reacties op het stuk van Adefioye ziet programmamaker Lara Staal ‘een specifieke blindheid voor een complexe thematiek die hoognodig serieus moet worden genomen’. Als het de podiumkunstensector echt menens is met ‘diversiteit’, moet de heersende witte klasse haar dominantie onder ogen willen zien.

Over blinde vlekken en witte privileges

Op 5 augustus schreef stadsdramaturg Tunde Adefioye (KVS) in De Standaard de opinie ‘Een zee van witte mensen’, waarin hij het Oostendse festival Theater Aan Zee (TAZ) oproept te dekoloniseren. Vanuit verschillende hoeken volgden reacties en op 12 augustus publiceerde De Standaard een gesprek tussen curator Dirk Pauwels, TAZ-directeur Luc Muylaert en Tunde Adefioye. Als betrokken collega van Tunde Adefioye, lid van de jury Jong Theaterprijs van Theater Aan Zee 2017 en freelance curator met affiniteit met het thema, heb ik de polemiek nauwlettend gevolgd. De reacties tonen een specifieke blindheid voor een complexe thematiek die hoognodig serieus moet worden genomen.

Zwart-witdenken
Een reactie die me extra opviel, was die van Dominique Willaert, artistiek leider van Victoria Deluxe. Zijn tekst, ‘Wit of zwart, dat is niet de kwestie’, werd gretig gedeeld onder podiumkunstencollega’s. Willaert stelt dat Adefioyes opinie het diversiteitsvraagstuk herleidt tot de etnisch-culturele afkomst van mensen. Willaert spreekt over een vreemde paradox: ‘Wie oproept om de ene te dekoloniseren, reduceert de andere meestal tot iemand met veronderstelde en stereotiepe kenmerken.’

Willaert hekelt vervolgens het identiteitsdenken dat mensen niet erkent in hun veelvoud aan opgebouwde en voortdurend veranderende eigenschappen en kenmerken. Het witte publiek van Theater Aan Zee, aldus Willaert, is helemaal geen homogene gelijkvormige groep. Willaert zag een mix van arbeidersfamilies, gepensioneerden, Oostendse vrijwilligers en ook mensen met een andere huidskleur, alhoewel hij eigenlijk niet in die terminologie wil denken. Liever wil hij focussen op de verschillende perspectieven van makers en publiek op de voorstellingen, de stad en het festival. Pas als we identiteit als iets dynamisch en maakbaar beschouwen, kan er hoop op verandering ontstaan, aldus Willaert.

Mijn probleem met Willaerts artikel, en eigenlijk met elke kritiek op ‘zwart/wit-denken’, is de blinde vlek van waaruit het vertrekt. Het weigert namelijk het eigen geprivilegieerde perspectief mee in beschouwing te nemen: een perspectief dat zelf zelden last ondervindt van gereduceerd te worden tot kleur.

Uiteraard zit er iets paradoxaals in het benoemen van ongelijkwaardigheid. Zodra ongelijkwaardigheid wordt aangeduid, dreigt de werkelijkheid gereduceerd te worden tot ‘daders’ en ‘slachtoffers’. Liever vertrekken we vanuit een ideale wereld waarin we de veelvoudigheden van mensen hun identiteiten erkennen en respecteren. Het probleem is alleen dat we in een wereld leven waarin mensen voortdurend worden gereduceerd in hun identiteit op basis van aspecten als kleur, religie of gender. Zolang we in zo’n situatie verkeren, is zeggen dat we mensen niet moeten reduceren tot zwart en wit nogal problematisch.

De samenleving waar we deel van uitmaken, doet dat namelijk nog iedere dag. En onbewust steunen we dat vaak nog ook. Als je erop let, lijkt het onontkoombaar. De manier waarop zwarte lichamen in de media en in beeldcultuur bijna altijd als slachtoffer (vluchteling) of als dader (crimineel) worden afgebeeld. Hoe onderzoek uitwijst dat kinderen met een migratie-achtergrond stelselmatig lagere schooladviezen krijgen. Hoe machtige posities als politici en directeuren van grote bedrijven onevenredig vaak door witte mensen worden bekleed. De invloed van etnische profilering binnen de politie. Discriminatie op de woning- en arbeidsmarkt… en ga zo maar verder.

Een deken van weldenkendheid en progressief gedachtengoed lijkt deze pijnpunten alleen maar te willen afdekken, in plaats van onder ogen te willen komen. In een wereld waarin wit en zwart de facto geen gelijke toegang krijgen, hebben we nood aan een discours dat ook dat durft te benoemen. Want het roemen van diversiteit en het vieren van gelijkwaardigheid tussen wit en zwart stapt volledig over de pijnlijke realiteit heen.

Blind voor blinde vlekken
Ook in Nederland staan uitsluitingsprincipes en vormen van racisme opnieuw hoog op de agenda, aangewakkerd door publicaties als White Innocence van sociaal en cultureel antropoloog Gloria Wekker en Hallo Witte Mensen van actrice en programmamaker Anousha Nzume. En ook hier zijn de reacties enorm gemengd. Zo schreef journalist Maarten Huygen op 1 augustus in NRC: ‘Problematisch is het begrip ‘intersectioneel’, waarbij meerdere kwetsbaarheden en vormen van ‘onderdrukking’ bij elkaar komen. Een zwarte vrouw heeft dus twee streepjes tegen: zwart en vrouw. Het veronderstelt een hiërarchie van slachtofferschap dat per groep en per gram kan worden afgewogen. (…) De termen ‘wit privilege’ en ‘intersectionaliteit’ zijn starre ideologische stereotypen die afdoen aan heldere betogen over discriminatie.’

Wat mij betreft is deze reactie vergelijkbaar met Willaerts weerstand tegen het gebruik van zwart en wit. Wie zegt dat wit privilege een begrip is dat mensen reduceert en dat intersectionaliteit een hiërarchie aanbrengt in slachtofferschap, gaat uit van het idee dat het benoemen van ongelijkheid diezelfde ongelijkheid benadrukt en bestendigt. Terwijl het volgens mij precies andersom werkt. Pas als ongelijkheid en uitsluiting zichtbaar worden gemaakt, kan er structurele verandering plaatsvinden.

Willaert stelt in zijn artikel dat het grootste probleem eigenlijk de ver-economisering van de samenleving vormt: het herleiden van mensen tot koopwaar. De auteur roept op tot een grondige analyse van racisme, discriminatie en huidskleur, maar dan zonder mensen te reduceren tot hun afkomst en origine, wel door de bestaande machtsverhoudingen in vraag te stellen.

Helaas zijn deze machtsverhoudingen volgens mij niet los te zien van ons koloniale en imperialistische verleden. Kleurenblindheid propageren lijkt dat verleden en de invloed die het vandaag de dag nog steeds heeft, te willen ontkennen. Ongelijkheid in dit geval louter economisch bekijken loopt mank, omdat er problematisch genoeg vaak een relatie is tussen afkomst, kleur en klasse. Wie dat niet wil erkennen uit angst de werkelijkheid te reduceren, sluit zijn ogen.

We hebben dus vooral nood aan een taal die de onderhuidse, door geschiedenis ingegeven mechanismen blootlegt. Juist die dagelijkse vormen van ontkenning en de constructie van de witte onschuld openbaren boeken als die van Wekker en Nzume. We zijn ons van de uitsluitingsprincipes die we hanteren vaak niet bewust, daarom is het zo belangrijk om over een vocabulaire te beschikken dat die diep ingesleten patronen aan het licht kan brengen. Het gaat er vervolgens niet om mensen voorgoed te straffen met bepaalde labels, maar om samen met meer bewustzijn te kunnen bewegen naar meer inclusiviteit.

Zolang witheid het uitgangspunt blijft, zitten we gevangen in een status quo. Om tot een structurele diverse en gelijkwaardige samenleving te komen, is het dus van groot belang dat de heersende klasse haar eigen dominantie erkent.

Ons huidige theaterveld toont aan hoe moeilijk dat is. Zelfs al barsten de podiumkunsten van de progressieve linkse denkers met een groot verbeeldingsvermogen en een open geest, toch is het podiumkunstenlandschap in Vlaanderen en Nederland overwegend wit. Dit brengt logischerwijs een witte canon met zich mee, een wit publiek en een wit perspectief op de wereld. Uiteraard klinkt een ‘wit perspectief op de wereld’ beperkend. En uiteraard is de realiteit complexer dan dat. Maar toch is het belangrijk het wel zo te benoemen. We onderschatten dagelijks hoe bepalend onze huidskleur is voor de positie die we in de wereld innemen en hoe ons denken daardoor wordt gevormd en bepaald.

Witte lange tenen
Dirk Pauwels noemde zich in het gesprek met Adefioye en Muylaert ‘gekwetst’, omdat hij vond dat Adefioyes opinie veel te kort door de bocht ging. ‘Onder collega’s moeten we er alles aan doen om elkaar te verrijken en dat doe je niet met ongenuanceerde en kwetsende opinies’, aldus Pauwels. ‘Je zegt dat tegen mensen die net gezocht hebben naar verbinding, verschil, kwetsbaarheid. Jij maakt er bijna een concentratiekamp van. Dat doet mij pijn.’ Emoties lijken in dit soort debatten de boventoon te voeren. Muylaert had tranen in zijn ogen toen hij Adefioyes opinie las, Pauwels spreekt over pijn.

Het valt me op dat wij witte mensen snel over pijn en verdriet praten ten aanzien van mensen die voortdurend geconfronteerd worden met uitzonderingsposities en gesloten deuren. Voelen we die vrijheid om gekwetst te reageren niet vooral omdat we ons onvoldoende realiseren hoe het voelt voor een dramaturg, theatermaker of curator van kleur om bijna altijd de uitzondering te zijn? Betekent wit privilege nu niet net de verantwoordelijkheid om je niet onmiddellijk in een zee van gevoelens te storten?

Begrijp me goed, ik ken het verdriet en de schok heel goed. Sinds ik begonnen ben in samenwerking en op publieke wijze het gesprek over diversiteit te voeren, en binnen mijn werk als curator alternatieve narratieven centraal plaats, ben ik meerdere keren op mijn privilege aangesproken. Ik weet hoe het voelt te denken dat je aan de goede kant staat en juist probeert een deur open te doen, waardoor de klap in je gezicht des te harder aankomt. Maar volgens mij komt het erop aan juist dan over je gekwetstheid heen te stappen. Wit privilege staat op dat moment voor mij gelijk aan de capaciteit het je niet persoonlijk aan te trekken, de systeemkritiek te herkennen en serieus te nemen.

Dat collega’s het artikel van Willaert gretig deelden, baart me zorgen. Ik herken de moeilijkheid om een diverser publiek te bereiken – ik werkte ruim drie jaar als programmeur in een podiumkunsteninstelling. Maar het echte probleem vormt volgens mij vaak de uitgangssituatie: dat het bijna altijd om volledig witte instellingen gaat. Daarvan kan je niet verwachten dat het publiek divers zal zijn of ooit zal worden. Pas als in het hart van een instelling, daar waar de macht is, diversiteit huist, zal zich dat gaan vertalen naar een publiek.

Willaerts artikel ‘Wit of zwart, dat is niet de kwestie’ legt de nadruk op innerlijke diversiteit: het gaat uit van het idee dat – hoewel we aan de buitenkant allemaal wit zijn – we wel degelijk fundamenteel van elkaar kunnen verschillen. Dat is een prettig uitgangspunt voor een instituut dat kampt met een volledig wit publiek, maar kan ook een vrijbrief worden om in de status quo te berusten.

Het is waar dat Theater Aan Zee op het niveau van werkachtergrond, generatie en klasse een grotere diversiteit laat zien dan veel andere festivals en dat verdient zeker erkenning, maar dat betekent niet dat er op het gebied van kleur en culturele afkomst niet alsnog een probleem is. Mijn vrees is dat Willaerts argumentatie zo goed aanvoelt omdat we dan in wezen niet echt hoeven te veranderen. We kunnen dan wegblijven van waar het echt pijn gaat doen als we gaan spreken over wat kwaliteit is, en vooral hoe en door wie dat bepaald wordt.

Het moment dat Pauwels en Adefioye Ne Swarte van Jan Decorte bespreken waarin regelmatig het n-woord voorkomt, is exemplarisch voor de manier waarop de discussie gevoerd wordt. Pauwels zegt dat we geen te lange tenen moeten hebben en dat kunstenaars vrij moeten zijn om zich uit te drukken zoals ze willen. Adefioye stelt voor dan toch tenminste in de randprogrammering extra duiding te bieden. Pauwels vindt dat paternalistisch. ‘We moeten stoppen met het publiek zo te onderschatten, als was het een kudde die alles gelooft en zomaar slikt, zeker als het over fictie gaat.’

Pauwels lijkt een pleidooi voor ironie te houden. Precies over die artistieke strategie tekenen zich de verschillen in posities haarscherp af. Ironie is een luxe instrument. Je kan pas lachen als je positie in veiligheid is, als het veilig is om te lachen. Maar we vergeten snel dat om sommige dingen nog lang niet te lachen valt. Dan kan je wel zeggen dat het onder het argument van artistieke vrijheid moet kunnen, maar weet dan ook dat je het risico loopt mensen uit te sluiten. Pauwels vergelijking tussen ironie over zwarte huidskleur en ironie over kaalheid behoeft hopelijk geen nadere uitleg. Die ‘vergelijkbare’ fragiliteit toont de verpletterende omvang van de blinde vlek.

Witte verantwoordelijkheid
Zelf beschouw ik ‘wit privilege’ niet als een aanval, maar als een oproep om verantwoordelijkheid te nemen. Daarom is het belangrijk dat ik, een witte Zwitsers-Nederlandse vrouw van 33 jaar, werkzaam in de podiumkunsten, dit artikel schrijf. Want niet alleen mensen van kleur zouden uitsluitingsmechanismes in de kunsten moeten aankaarten. Vanuit een uitzonderingspositie kritiek uiten op een geprivilegieerde meerderheid, zoals Adefioye gedaan heeft, vereist enorme moed. Dat zouden wij in de eerste plaats moeten herkennen, voordat we over onze eigen gekwetste gevoelens beginnen. Ook wij witte mensen zouden het kritische discours rond onze posities en onze daarmee samenhangende wereldbeeld mee moeten aanzwengelen.

Dat geeft de momenteel moedige minderheid ook de kans méér te zijn dan zij die de uitsluitingsprincipes voortdurend moeten aankaarten. Zo vroeg cultureel antropoloog Sinan Çankaya zich onlangs in De Correspondent af hoe je jezelf als journalist een weg baant uit een etnische minderheidsgroep zonder steeds over ‘migratieonderwerpen’ te schrijven. Çankaya stelde dat hij dolgraag een stuk over zijn kapotte wasmachine zou schrijven, maar zolang er geen verhalen over de multiculturele samenleving worden verteld vanuit niet-dominante perspectieven, ontkomt hij niet aan deze dwingende context.

We beschikken allemaal over blinde vlekken. Niemand ontkomt daaraan. Zodra er één aan het licht komt, ligt er alweer een andere te wachten om nog onthuld te worden. Daarom is het zo belangrijk te oefenen in zelfkritiek. Niet om onszelf onderuit te halen, wel als een gezonde dynamiek in een samenleving die begrijpt dat we een radicale diversiteit van stemmen nodig hebben.

Macht opgeven, samenwerken, ons openen voor andere ideeën, vormen en overtuigingen is niet makkelijk. Maar het is de enige weg. Niet door af en toe een diversiteitsdebat te organiseren of een werk van buiten Europa uit te nodigen, maar om structureel macht over te dragen. Dat betekent dat artistieke en zakelijke directeuren, besturen en programmeurs moeten gaan diversifiëren. Alleen dan zal het discours over ‘diversiteit’ weerspiegeld worden in de kunstenaars en uiteindelijk ook in het publiek.

We spreken als veld vaak over theaterhuizen als publieke ruimtes voorbij de bubbels in onze gesegregeerde samenlevingen. We zien kunst als een manier om de complexiteit van de wereld inzichtelijk te maken. Maar als we werkelijk verrijkt uit een theaterzaal willen lopen, hebben we nood aan een diversiteit aan stemmen. Omdat de wereld niet homogeen is. Maar de podiumkunsten te vaak wel.


Lara Staal is curator, programmamaker en dramaturg. Ze werkt onder andere bij Frascati en DAS Theatre en is lid van Het Transitiebureau, een collectief van artistieke denkers die projecten ontwikkelen op het snijvlak van kunst en samenleving. Foto: Ernie Buts

Tijdens Nieuwe Grond, het reflectieve programma van het Nederlandse Theaterfestival, organiseren Lara Staal en kunstenaar Quinsy Gario op maandag 11 september in de Stadsschouwburg in Amsterdam het programma Get it Together, dat in dialoog nieuwe voorstellen wil ontwikkelen voor een diverser podiumkunstenlandschap.

Dit opiniestuk werd eerder gepubliceerd op de website van rekto:verso.