Gedurende haar lange carrière smeedde Liesbeth Coltof hechte banden met verscheidene toneelschrijvers. Sommigen schreven slechts twee teksten voor haar, anderen meer dan twintig. Wat hebben deze samenwerkingen voor het theaterlandschap, het repertoire en voor de ontwikkeling van deze schrijvers betekend? Theatermaker sprak met Peter de Graef, Pauline Mol, Ad de Bont en Roel Adam over hoe zij terugkijken op die – vaak decennialange – werkrelaties. (meer…)
In de theatersector verkeren velen in een bijzonder zwakke arbeidsmarktpositie en de mate van uitholling is groot. Theaterkrant voert een serie gesprekken over de (artistieke) gevolgen van ‘unfaire’ praktijken. Daarbij kijken we vooruit naar wat een gezonder werkklimaat allemaal zou kunnen opleveren. Deze week uitvoerend producent Janneke Defesche van Makershuis Tilburg, een samenwerking tussen De Nieuwe Vorst, DansBrabant, Het Zuidelijk Toneel, Theaters Tilburg en Festival Circolo. Samen vormen zij een broedplaats voor talentontwikkeling voor net afgestudeerde makers.
Hoe zou jouw ideale werkpraktijk eruitzien?
‘Het zou echt fantastisch zijn als we een grote vrijplaats konden creëren en financieren voor makers, waarin ze leven en kunst kunnen combineren. Misschien zelfs wonen en werken op dezelfde plek. Ik merk dat de behoefte heel groot is aan een plek waar makers zonder allerlei voorwaarden kunnen werken, waar ze naar binnen kunnen stappen, en ook weer naar buiten, en elkaar kunnen ontmoeten. Dat zou mijn gedroomde praktijk zijn.
Vanuit mezelf zou ik het fijn vinden als ik met makers met wie ik een goede klik heb, samen kan doorgroeien. En dat er voor de nieuwe jonge makers die na hen binnenkomen dan weer een nieuwe producent in het Makershuis komt.
Het geluid klinkt vaak dat het weinige geld dat er is in de sector, ook scheef verdeeld is. Dat veel geld opgaat aan ‘het apparaat’, waardoor er te weinig besteed wordt aan de makers. Wat is jouw kijk op die financiële situatie?
‘Ik ben het daar mee eens en in mijn praktijk ben ik daar veel mee bezig. Hoe kan ik zorgen dat van dat potje geld dat ik heb, alles echt ten gunste komt van de makers? Dat er geen overbodige tijd gaat zitten in heel veel plannen schrijven, bijvoorbeeld. Je ontkomt daar niet helemaal aan, maar ik denk wel dat we dat goed doen. Dat heeft te maken met de netwerkvorm: in de samenwerkende organisaties zit allerlei expertise, waardoor ik bijvoorbeeld geen marketeer hoef aan te nemen. Dus eigenlijk is mijn situatie al redelijk ideaal, de overhead is alleen ik als producent en de rest brengt het netwerk bij elkaar.
Ik weet dat het heel luxe klinkt, maar het is eigenlijk niet moeilijk. Het is een mindset. Je moet een paar grotere organisaties bij elkaar hebben die het lef hebben om te zeggen: wij vinden die nieuwe makers heel belangrijk. Al wat nodig is, is de wil om die afspraak te maken, je expertise en je plek ter beschikking te stellen en het vertrouwen te hebben om het ego los te laten. Geen van de instellingen claimt ook een jonge maker.
Hoe verdeel jij het geld dat jij beheert?
‘We werken met vaste bedragen per traject. Als een maker een traject komt doen, weet-ie dat daar 5000 euro voor is. En, heel belangrijk, daarnaast krijgen ze een overzicht met hoeveel tijd ze in de repetitiestudio kunnen en aan welk bedrag dat gelijk staat, hoeveel uren begeleiding ze krijgen van mij en van een artistieke coach, wat ook weer staat voor bepaalde bedragen. Bij alles zetten we die bedragen erbij, dat geeft onze prille makers inzicht, ook in welke partner wat in hen investeert.
Dan maak ik samen met de maker een begroting voor die 5000 euro; de basis daarvan is ook: welk deel hiervan is jouw honorarium? En als dat niet genoeg is, waar halen we dan de rest van het geld vandaan? Dat doen we ook samen, bijvoorbeeld fondsen aanschrijven.
Sinds 2019 heb ik een apart budget geoormerkt voor onderlinge dwarsverbanden. Als makers binnen het Makershuis elkaar nu inschakelen, kunnen we ze betalen. En vanaf volgend seizoen gaan de makers ook onze presentatie-avonden, de Prejavu die we vijf, zes keer per seizoen doen, programmeren. Ze krijgen een honorarium, een productie- en een programmeringsbudget en mij als begeleider. Ook die verantwoordelijkheid gaan ze zelf op zich nemen.
We proberen zoveel mogelijk bij elkaar te brengen. Zodat het echt een community wordt, en dat bij die community ook een publiek gaat horen dat met de makers kan meegroeien. Met alles gaan we uit van de netwerkgedachte. Individualistisch denken is een probleem, als je niet deelt hoe onderhandelingen gaan bijvoorbeeld. Hier doen makers dat wel. Waarom ergens anders niet?
De fondsen dragen er denk ik ook aan bij. Ik was laatst bij het Fonds Podiumkunsten voor een Nieuwe Makersregeling. Dat vond ik persoonlijk echt een ramp. Je gaat een kamertje in met de commissieleden, en daar zit je dan met drie jonge enthousiaste mensen tegenover. De deur is dicht. Terwijl ik deze week ook bij een pitch voor Impulsgelden van de Provincie Brabant was, waar ook een moeilijk gesprek gevoerd werd, maar waarbij publiek welkom was. Makershuis zat er, DansBrabant, Poetry Circle, Café Theater Festival Tilburg, allemaal met het idee: wij kunnen ook van dit gesprek leren. Helemaal geen concurrentiegevoel. Gewoon om elkaar te supporten. Dus ik denk: open en eerlijk met elkaar omgaan kan wél en dat is volgens mij de basis voor een betere praktijk.
Foto: Janneke Defesche (eigen foto)
Deze serie wordt mogelijk gemaakt door: