Het Huis Utrecht sluit eind dit jaar zijn deuren. Dat schrijft de plek voor talentontwikkeling vandaag in een persbericht. Deze zomer werd bekend dat Het Huis vanaf 2025 zijn structurele gemeentesubsidie verliest. De werkplaats was met 50 procent eigen inkomsten daar grotendeels van afhankelijk. (meer…)
Drie weken geleden hieven twee belangrijke podiumkunstorganisaties zichzelf op na het wegvallen van hun structurele subsidies: Het Huis Utrecht en Collectief Walden. Beide bestonden meer dan tien jaar, en zijn slechts twee voorbeelden van het absolute slagveld dat in de laatste subsidierondes in de podiumkunsten plaatsvond.
Voor deze journalist was het einde van de twee organisaties ook op persoonlijk niveau droevig: ik was van 2013 tot 2018 bestuursvoorzitter van Collectief Walden en werkte tussen 2016 en 2020 voor Het Huis Utrecht als residentiecoördinator. Ik was daarom extra benieuwd hoe beide om zouden gaan met de vraag hoe je waardig afscheid kan nemen van een artistieke plek die nog in volle bloei was – met alle verdriet, woede en trots die daarbij horen.
Een gewone dag
Het Huis Utrecht organiseerde, naast een ‘mourning rage’- sessie waar je alle woede en rouw hartstochtelijk uit je lijf kon schudden, een afscheid dat vooral op vooruitkijken was gericht. Tijdens De Raad van de Toekomst op 7 november stelde Het Huis de vraag: hoe ziet de toekomst van talentontwikkeling, onderzoek en experiment eruit in Nederland? En welke kennis die Het Huis in zijn elfjarige bestaan heeft opgedaan kan er worden doorgegeven?
De middag begint met een voordracht van performancekunstenaar en spoken word-dichter Steff Geelen, die in hun ontroerende tekst verbindingen legt tussen verschillende vormen van ontheemding. Wat is een thuis, en hoe bescherm je het – of het nu om een thuisland gaat waar een genocide woedt, een huurhuis dat je vanwege stijgende prijzen moet verlaten, of een artistieke thuisbasis die wordt wegbezuinigd? Behendig en kwetsbaar toont Geelen dat de door overheden, huisjesmelkers en bedrijven aangezwengelde erosie van de menselijke maat om verzet smeekt. En hen koppelt dat uiteindelijk aan een hoopvolle boodschap: dat er altijd iemand ergens iets ‘woedends en moois’ zal willen maken – en zal willen zien.
Directeur Rebecca Sigmond legt daarna de opzet van de dag uit: het gaat erom om ‘kennis te delen, zodat die een nieuwe plek kan krijgen’. Daartoe krijgen we in verschillende zalen de normale werking van Het Huis te zien: we kunnen een open repetitie bezoeken, aan een werksessie meedoen, of een ‘Rondje Van Het Huis’ maken: een wandeling met gespreksonderwerpen in een envelop.
Het levert een melancholieke middag op, juist omdat Het Huis zijn werking niet mooier maakt dan het is. De kracht van ruimte voor ontwikkeling en experiment zit hem immers niet in gelikte presentaties maar in proberen, falen, opnieuw proberen, opnieuw falen, beter falen, zoals Beckett het zou zeggen. De werksessie met performancekunstenaar Jiaxin Chen is evenzeer awkward als inzichtelijk. Een combinatie van aarzelende publieksparticipatie en een vrij particulier gesprek over haar uitdagingen als maker laat toch zien hoe iedere maker flink diens best moet doen om productiedwang en prestatiedruk van zich af te schudden, en echt voor het ongewisse van artistiek onderzoek te gaan.
Een open repetitie van Robin Nimanong, aan het werk aan hun nieuwe project Project Fools, is van begin tot eind heerlijk om naar te kijken, vanwege de chemie en het gedeelde spelplezier van Nimanong en hun performers. In het vraaggesprek na het tonen van het materiaal wordt snel duidelijk hoe nuttig het zowel voor performers als publiek kan zijn om elkaar al in het repetitiestadium te ontmoeten.
Het panelgesprek waarmee de dag wordt afgesloten blijft helaas te veel aan de oppervlakte om iets toe te voegen aan de gedachtes over onderzoek en experiment die Geelen, Chen en Nimanong al door hun bijdrages hadden losgemaakt. De insteek om een ‘gewone dag in Het Huis’ als insteek van het afscheid te nemen werkt echter goed: dit gaat er met een van de weinig echte residentieplekken voor podiumkunsten in Nederland verloren.
Executieveiling
Collectief Walden hanteert zo’n beetje de tegenovergestelde aanpak in hun ‘Executieveiling’ op 9 november. Artistiek leider Thomas Lamers legt uit dat de ‘onstoffelijke nalatenschap’ van het collectief altijd zal blijven bestaan en door niemand kan worden afgepakt of afgebroken, en dat de ‘stoffelijke nalatenschap’ vandaag zal worden geveild – zodat stukjes Walden nog in verschillende huiskamers aanwezig zullen blijven, of zelfs zullen worden gedragen.
Zo volgt een reis door de geschiedenis van het twaalf-en-een-half-jarige bestaan van het collectief. Ieder veilingstuk representeert één kalenderjaar in de geschiedenis van Walden en wordt geïntroduceerd door iemand die bij het collectief betrokken is geweest. Van het prille begin van het ‘niet geplande, maar wel gewenste’ collectief in 2013 tot het laatste jaar, 2024 (hoewel het Collectief nog tot 2027 onderdeel blijft van een Europees project rond duurzaamheid in de kunsten). De rode lijn van verbondenheid tussen ‘biologie’ en ‘filosofie’ is vanaf het begin duidelijk, omdat richtingbordjes met die woorden erop deel uitmaakten van een van de eerste projecten – en ook het eerste veilingstuk vormen.
De veilingstukken worden afgewisseld met muzikale intermezzo’s van synthesizer songwriter Ed Bahonie (‘Ze zeggen dat je van je wonden leert / nou ik kan er niets van maken deze keer’) en zangers Annelinde Bruijs en Dominic Kraemer. Bruijs en Kraemer componeerden op het Over Het IJ-festival van 2021 iedere dag een lied gebaseerd op een gesprek tussen twee bezoekers van verschillende generaties, over thema’s als ‘herdenken’, ‘identiteit’ en ‘de verhouding tussen natuur en mens’. Het leverde schitterende composities op waarin de dialogen woordelijk tot zangstukken waren getransformeerd, en zo van een breekbare schoonheid werden voorzien.
Jaar na jaar kristalliseerde het artistieke project van Collectief Walden zich verder uit – een missie die draaide rond de verbondenheid tussen mens en natuur en zich ook steeds explicieter met de verstoordheid van die relatie ging bezighouden. In EILAND, waarin Walden een ‘wellness resort’ op het IJ inrichtte, werd bijvoorbeeld stilgestaan bij de zeer waarschijnlijke toekomst van Amsterdam: verzwolgen onder het oppervlak van een gestegen zeespiegel. Van de voorstelling wordt een ‘survival- en wellnesspakket’ geveild.
Zo grijpen het verdwijnen van Collectief Walden en het schijnbare onvermogen om de klimaatcrisis een halt toe te roepen sterk in elkaar: beide worden in de woorden van Lamers ‘door helemaal niemand gewild’, maar beide gebeuren desondanks toch. Maar ook Walden weet nog een bitterzoete draai aan de middag te geven. Lamers raadt het ons eigenlijk allemaal aan, stoppen – ‘want dan weet je pas hoe bijzonder het was. Terugkijken, in plaats van altijd maar vooruitkijken, heeft een zonderlinge schoonheid.’
Foto boven: Wouter van Elderen – Executieveiling Walden