In 1970 verleende de toenmalige Minister van Cultuur, Marga Klompé, aan een groep theatermakers die buiten het ingestorte bestel iets wilden opzetten een subsidie, waaraan zij geen voorwaarden verbond. Ze stuurde de groep, Het Werktheater, het laboratorium in, zonder voorstellingsverplichting. Deze daad luidde een geheel nieuw tijdperk in voor de kunstwereld. (meer…)
‘Het theater is net als de pest een crisis die in de dood of in de genezing een ontknoping vindt.’ In 1934 publiceerde de Franse schrijver en acteur Antonin Artaud zijn essay Le théâtre et la peste. Artaud herkende in de beruchte infectieziekte een krachtig beeld van het theater zoals hij zich dat droomde. Toen ik de tekst recent herlas, bekroop me een ongemakkelijk gevoel.Getuigt het niet van ongevoeligheid en slechte smaak om de vernietigende kracht van een infectieziekte met bewondering te beschrijven?
Toch is er iets in Artauds essay dat juist nu tot denken prikkelt. Het gaat er niet om dat wij door onze actuele ervaringen met het coronavirus gemakkelijker toegang zouden hebben tot het hevig soort theatraliteit waar Artaud naar zoekt. Wat bij herlezing resoneert is veeleer de ervaring van een verschil, een gemis. Artaud gebruikt de metafoor van de pest om een kwaliteit van het theater op het spoor te komen die in de gebruikelijke definities achterwege blijft. Iets wat gemist lijkt te kunnen worden, een kracht die nagenoeg afwezig kan zijn in voorstellingen die niettemin volle zalen trekken. Maar volgens Artaud is het cruciaal: zonder deze kracht is het theater een omtrekkende beweging zonder centrum. Een kunst zonder ziel. En juist nu het theaterleven wereldwijd zo goed als stilligt, spreekt de theatrale kracht die Artaud beschrijft tot de verbeelding.
Besmettelijke uitzinnigheid
Wat is het dan voor theatrale kwaliteit die Artaud herkent in de pest? Hij lijkt vooral gegrepen door de besmettelijkheid van die ziekte. Daarom is het opvallend dat hij met geen woord rept over de Spaanse griep, de viruspandemie die hij als twintiger bewust heeft meegemaakt, terwijl de pest dan al tweehonderd jaar niet meer gewoed heeft in West-Europa. Artaud heeft de afstand van eeuwen klaarblijkelijk nodig en put uit mystificerende beschrijvingen van de pest die iets uitdrukken wat een natuurwetenschappelijke benadering moeilijker zal kunnen erkennen: ‘het idee van een ziekte als een soort psychische entiteit, niet door een virus overgebracht’.
Artaud blijkt gefascineerd door de pest als een onzichtbare kracht, die niet beredeneerd of gemeten kan worden maar wel degelijk een lichamelijke en psychische inwerking heeft op mensen. Aan de hand van een passage uit De stad Gods waarin kerkvader Augustinus eveneens het theater met de pest vergelijkt, concludeert Artaud ‘dat net als de pest het theatrale spel een overdrachtelijke ijlkoorts is’. In de aanstekelijke uitzinnigheid die Augustinus aanwijst als een moreel gevaar van het theater, herkent Artaud de grootste kracht ervan.
Handelingen zonder functioneel kader
Na een nogal gruwelijke, beeldende beschrijving van de symptomen van de pest, stelt Artaud vast dat de ziekte de meeste organen van haar slachtoffers weliswaar overbelast maar niet werkelijk aantast, waaraan hij een volgend punt in zijn vergelijking verbindt: ‘De staat van de pestlijder die zonder materiële verwoesting sterft (…) is identiek aan de staat van de toneelspeler wiens gevoelens hem volkomen doorgronden en omverwerpen zonder nut voor de werkelijkheid’. In het dagelijks leven leiden onze gevoelens tot reële handelingen, en door die handelingen te verrichten, komen de krachten die in ons leven tot ontlading. In het theater is er, zo stelt Artaud, geen ontlading door een reële handeling, en zo blijven de krachten werkzaam, behouden ze een vernietigend potentieel, dat op geen enkele manier past in een functioneel kader. Het spel van de acteur dient nergens toe, en juist daarin schuilt een ontzagwekkend vermogen.
Maatschappelijke ontwrichting
De fysieke kwalen van de pestlijder zijn voor Artaud de tekenen van een ordeloosheid die zich ook buiten het lichaam, in de maatschappij manifesteert. Een ordeloosheid die hij in andere teksten beschrijft als de ‘wreedheid’ die in waarlijk theater tot uitdrukking komt. Theater heeft een ontwrichtend vermogen, het kan de maatschappelijke orde doorbreken en daarmee zaken tot uitdrukking brengen die binnen de samenleving geen bestaansrecht hebben, waarvoor geen taal bestaat, waarvan we hooguit een vage intuïtie hebben.
Omdat het theater buiten de wetten van noodzakelijkheid en functionaliteit treedt, is het een vrijplaats waar nieuwe verbanden gelegd kunnen worden tussen wat is en wat kan zijn, tussen het reële en het mogelijke. Om zo ontwrichtend te kunnen werken, is het volgens Artaud belangrijk dat het theater afstand houdt van een al te concrete verwerkelijking: ‘Een waarachtig theaterstuk werpt de rust der zintuigen omver, bevrijdt het samengepakte onbewustzijn, zet aan tot een mogelijke opstand, die overigens pas tot zijn volle recht kan komen als hij alleen maar mogelijk blijft (…)’
De pest en het virus
Het is op deze manier dat Artaud door de vergelijking met een zo gruwelijke ziekte als de pest iets naar voren kan brengen dat hij als positieve kwaliteit van het theater ziet. Het theater dwingt ons op een nieuwe manier naar onszelf te kijken: ‘het laat het masker vallen, het onthult de leugen, de lamlendigheid, de gemeenschap, de schijnheiligheid; (…) en door aan gemeenschappen hun sombere macht en hun verborgen kracht te openbaren, nodigt het hen uit tegenover het lot een heldhaftige en hogere houding aan te nemen, die zij zonder het theater nooit zouden hebben gehad.’
Maar wat zegt dit ons nu, vandaag, getroffen door een al te reële virusepidemie?
De besmetting en het scherm
Die besmettelijke uitzinnigheid die zich niet goed laat beredeneren of meten, maar voor iedereen herkenbaar zal zijn die weleens in de ban raakte van een zanger, danser of acteur op het podium, die lijkt voor ons met de sluiting van de theaters ook afgegrendeld te zijn. De volop aangeboden online-streams van voorstellingen tonen eigenlijk alleen wat uitwendig is aan de theaterbeleving. Als er een kunstvorm in staat is via het scherm te begeesteren, dan is dat de cinema, een discipline die vleugels kreeg op het moment dat men er de theatrale conventies niet meer liet prevaleren boven de eigen filmische mogelijkheden van perspectief en montage. De registratie van een goede voorstelling kan best wat kijkplezier verschaffen, maar ze ontbeert de betovering van zowel het theater als de cinema.
Kwetsbare ontwrichting
Ook het ontwrichtende vermogen van theater lijkt daarmee op dit moment onder druk te staan. Want dat vermogen heeft baat bij de fysieke plek van het theater, waar de toeschouwer zich buiten het dagelijks leven plaatst. Natuurlijk zijn er ook in tijden van corona mogelijkheden om een dergelijke vrijplaats te creëren. Ik zag vanaf mijn computerscherm al indringende live-performances waarin ik wel degelijk voelde hoe ik door de acteurs uit mijn huiskamer getrokken werd in een imaginaire wereld. Maar het blijft een kwetsbaar proces. Om de werkelijkheid te kunnen ontwrichten, moet het theater ook enigszins tegen de werkelijkheid beschermd worden. Je merkt het als je een gestreamde voorstelling even stilzet om koffie te maken, of in mijn geval, toen mijn huilende dochter, die weigerde te gaan slapen, mij dwong om bij mijn laptop met live-performance weg te lopen. Buiten het theater overschaduwt het dagelijks leven al te gemakkelijk de imaginaire wereld van de voorstelling.
‘Nutteloze’ kunst
Dat de handelingen in het theater, zoals Artaud stelt, buiten ieder functioneel kader vallen, dat ondervinden we nu op een manier die beangstigend kan zijn voor wie zijn hart aan deze kunstvorm heeft verpand. Want de wereld functioneert best zonder het theater. Wie niet op tijd in een IC-bed belandt, die sterft; wie het daarentegen zonder theaterstoel moet doen, leeft rustig door. Aangezien het nog maanden kan duren voordat de theaters weer grote hoeveelheden publiek mogen ontvangen, kan langzaamaan de vraag rijzen of we wel zoveel theatergebouwen nodig hebben, of ze nog wel rendabel zijn, of de investeringen niet anders beter besteed zijn. Met Artaud kunnen we daar de prikkelende gedachte tegenoverstellen dat juist die ogenschijnlijke nutteloosheid van het theater een mogelijkheidsvoorwaarde is voor grootse krachten die ons en onze maatschappij kunnen vernieuwen, en wel precies omdat ze niet verstrikt zijn in de dilemma’s of trivialiteiten van het alledaagse leven.
Theatraliteit als onwerkelijkheid
En dat heeft te maken met een laatste punt: voor die eigen, epidemische kracht van het theater is het van belang dat het theater zich niet confirmeert aan de realiteit, maar zich ‘beperkt’ tot het rijk van de potentie. Het is op dit punt bijvoorbeeld dat het theater zich onderscheidt van zovele andere domeinen die theatraal genoemd worden: het theater van het openbare leven, het drama van de politiek, het rollenspel van de social media… In een wereld waarin zoveel domeinen ‘theatraal’ zijn, heeft het theater zelf de plek in te nemen van een theatraliteit pur sang, vrij van de beperkingen van de realiteit en daarmee als enige domein werkelijk theatraal. Artaud: ‘Het theater kan er slechts zijn vanaf het moment dat het onmogelijke werkelijk begint.’
Nu een reëel virus ons de gang naar de theaterzalen heeft afgesneden, herinneren de door een gemystificeerde pest geïnspireerde woorden van Artaud ons des te sterker aan de beloften die het theater voor ons herbergt.
Wout van Tongeren is dramaturg bij Nationale Opera & Ballet. Dit is een verkorte vorm van een essay dat verschenen is in Odeon, het magazine van De Nationale Opera, Nº 118, juni 2020. Citaten uit: “Het theater en de pest”, in Antonin Artaud: Het theater van de wreedheid, vertaling Simon Vinkenoog, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2008.
Foto: Extremalism van Emio Greco / Pieter C. Scholten, Alwin Poiana