Vandaag vinden door het hele land acties plaats onder de noemer ‘Kapsalon Theater’- een initiatief van Sanne Wallis de Vries en Diederik Ebbinge. Concordia heeft zich ook aangemeld, maar heeft het concept omgedraaid. Negen artiesten zijn geboekt om op te treden in kapsalons in Enschede, Hengelo en Haaksbergen. Elk half uur begint er een optreden, waarna de artiest een knipbeurt cadeau krijgt. Zo wil het theater de aandacht laten uitgaan naar de artiesten, die wat hen betreft zwaar te lijden hebben onder de lockdowntijd. (meer…)
Nu de meesten van ons weer lekker aan het schrijven zijn voor de meerjarige aanvragen is wellicht het moment gekomen om ons af te vragen waar we in godsnaam mee bezig zijn en wie daarmee bediend wordt. We weten immers dat het culturele domein – en dan met name de podiumkunsten – opnieuw een slagveld gaat worden.
De ‘grote vergissing’ van de minister ten faveure van de BIS zal vele ambitieuze makers in een hernieuwde staat van wanhoop brengen. Wie wordt er niet moedeloos van het talent van de overheid – in de caroussel van OCW, politiek en Raad van Cultuur – om de verkeerde conclusies te trekken uit de juiste constateringen? Het is een patroon van onverklaarbare lippendiensten aan de grote instituties en hun toeleveranciers, waardoor de facto de culturele verdedigingswal van het uitgewoonde bastion verder wordt versterkt met een nieuwe schil. Hier klinkt toch vooral de angst. Anders kunnen deze jongste voorstellen niet worden verklaard.
Ik ben in de afgelopen jaren nauw getuige geweest van allerlei politieke processen ten aanzien van cultuur en mijn conclusie is dat de situatie echt hopeloos is. De instituties zijn zo overtuigd van hun eigen belangrijkheid en de functie van kunst in de wereld, dat het echt onmogelijk is om een zinnig inhoudelijk gesprek te voeren. Ik vergelijk de BIS met de wereld van fok- en rashonden. Keurig geknipt en geschoren zijn ze – door de vele inteelt kruisbestuivingen – niet langer in staat om zichzelf te reproduceren. Alleen externe middelen kunnen het gebrek aan levensenergie nog verbloemen. Niet dat de grote instellingen er iets tegen kunnen doen. De intenties zijn er wel, maar ze hebben op beleidsniveau geen enkel idee hoe te handelen en het voortouw te nemen. Het gebrek aan institutionele ideeën, positionering, originaliteit en daadkracht sijpelt door van de Raden van Toezicht naar de directies en raken inmiddels ook de makers – daar waar vroeger het mandaat op gevestigd was.
De meeste gevestigde culturele instellingen zijn derhalve steeds minder in staat te voldoen aan alle eisen en wensen die overheden, sponsors en zij zichzelf stellen. Ze zijn gevierendeeld door de opeenvolgende beleidsspeerpunten – publiekbereik, cultural governance, culturele diversiteit en fair practice – die ze nota bene zelf mede hebben opgesteld. In stukken gereten door scherpe, cijfermatige randvoorwaarden hebben de instellingen zich zozeer in allerlei bochten gewrongen, dat vele zichzelf, hun eigen ambities en hun dagelijkse omgeving uit het oog zijn verloren. Was dit nou mijn voet waarin ik schoot of steek ik nou jouw oog uit? Stond deze zwarte kunstenaar op de lijst vanwege de bezoekersaantallen of de diversiteitsquota? Tegelijk moet er óók nog rekening gehouden met de nukken van de kunstenaars én de weerbarstigheid van het publiek. Geef het ze te doen!
Toch kunnen we ook iets doen om de vastgelopen instituties te redden en onszelf en de wereld een dienst te doen. Want om uit deze impasse te geraken biedt de overheid – onpartijdig als zij hoort te zijn – een bureaucratische achterdeur. De uitgangspuntennota’s en beleidslijnen lijken dichtgetimmerd, maar juridisch is dat niet het geval. Het is niet vanzelfsprekend dat het Holland Festival het grote internationale podiumkunstenfestival van Nederland hoeft te zijn, of dat het KCO automatisch toetreedt tot de BIS. De BIS formuleert onmisbare functies, niet onmisbare instellingen.
Er zijn – tot nu toe – alleen geen gekwalificeerde uitdagers, of althans geen die voldoen aan de oude gestelde eisen. Maar als we toch mòeten veranderen en ìets willen, dan is dìt het moment. Laten we daarom als nieuwe cultuurmakers de bestaande instellingen uitdagen: we schrijven alternatieve beleidsplannen voor een BIS-functie en doen vriendelijke overnames. We bieden één euro voor de materiële en immateriële inboedel en de lopende verplichtingen en doen een gooi naar hun subsidies. Zo schakelen we, samen met de kennis en kunde van de huidige medewerkers, in één klap de huidige Raden van Toezicht en directies uit en hoeven we niet langzaam, tegen de stroom in, beetje bij beetje, de tankers te keren van hun onvermijdelijke koers. Pas dan tonen we ons daadwerkelijke kinderen van het neoliberale geloof waarin onze ouders ons hebben grootgebracht en strijden wij op de marktplaats van ideeën en niet die van de belangen. De tijd van lief zijn voor elkaar is voorbij. Geef de Raad van Cultuur een echte keuze en laat hen, de gemeentes, provincies en het ministerie maar de scherprechter zijn van echte competitie en met de billen bloot gaan.
Dus: Ben je ontevreden over een bepaalde instelling? Richt vandaag nog een nieuwe op en schrijf een alternatief plan voor de BIS-functie. Doe mee met Actie Mandaat!
Vaak wordt gezegd: ‘Oh leuk, je zit in de cultuursector en doet waar je hart ligt’. De waarheid is dat deze sector zoveel hart heeft dat het zichzelf verstikt heeft in een permanente staat van hyperventilatie. Waren we maar iets minder betrokken en meer professioneel. Dan zou deze situatie niet zo heel erg uit de hand zijn gelopen. Te lang zijn sommige instituties en processen kunstmatig in leven gehouden. Toen de Berlijnse cultuurpaus Ivan Nagel zijn zegen had gegeven aan de overname van de Volksbühne door de jonge, onberekenbare Frank Castorf zei hij: ‘Over drie jaar zijn ze wereldberoemd of dood.’ Gold deze daadkracht en dit vertrouwen nog maar vandaag voor onze toezichthouders en verantwoordelijken. In plaats daarvan zijn we vooral verworden tot sukkelige overlevers in een ongezond artistiek klimaat. Tijd voor de defibrillator.
Wie heeft niet zijn verplichte cursus BHV gedaan?
Hajo Doorn (white privileged), artistiek adviseur en creatief producent, was oprichter en directeur van WORM en stadsdramaturg bij Theater Rotterdam.
Klinkt bekend, zie eerste jaargangen Teatraal 1964. Daarna duurde het nog vier.vijf jaar en toen gebeurde er wat.
Hajo heeft het over gevestigde instellingen in algemene zin. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat hij met name spreekt uit persoonlijke ervaring als stadsdramaturg bij Theater Rotterdam. Het is jammer omdat daarmee zijn interessante pleidooi zo algemeen blijft. Het zou ook eindelijk eens inzicht verschaffen in wat er zich in de Maasstad heeft afgespeeld. Ik heb trouwens het gevoel dat er de afgelopen jaren erg weinig aandacht vanuit de pers is geweest voor het debacle van Theater Rotterdam. Hoe kunnen we van beleidsmakers en politiek verwachten scherp te zijn op de positie van steeds groter wordende instituten binnen de BIS als de pers zo weinig kritisch aandacht lijkt te schenken aan het functioneren er van. Of zie ik iets over het hoofd?
Het opiniestuk van Hajo Doorn is jaloersmakend goed. Eindelijk zegt iemand wat de theatersector kennelijk allang weer is vergeten en wat weer eens benoemd moest worden. Theaters en ook BIS-instellingen zijn een plek die aan een stad toebehoren en niet van bepaalde mensen en/of gezelschapen zijn, noch van artistieke en zakelijke leiders noch van een Raad van Toezicht. Het zijn plekken van iedereen en voor iedereen. Het zijn plekken in de stad, van een stad en voor een stad.
Waarom gaan bijvoorbeeld makers en gezelschappen zich niet samen sluiten tot een soort Super-BIS en de bestaande BIS uitdagen? In deze samenstelling zijn de gezelschappen dan artistiek onafhankelijk maar vereend in een bepaalde visie over theater en solidair met elkaar verbonden. Daarnaast gaan ze ook verschillende ontwikkelingen en bewegingen van een stad weerspiegelen, en kunnen juist ook partners uit andere disciplines omarmen en binnenhalen, dus juist ook groepen die door de huidige BIS niet worden vertegenwoordigd.
Een plek moet ingevuld worden vanuit een visie en niet omdat er een plek beschikbaar is. Het zou daarom wellicht een goed idee zijn om een mandaat in te stellen van vijf jaar met de optie van een eenmalige verlenging van nog eens vijf jaar. Maar daarvoor moet uiteraard opnieuw aangevraagd worden. Een aanstelling duurt dan maximaal 10 jaar. Er zal aangevraagd moeten worden vanuit zowel een artistieke als ook een maatschappelijke visie.
Het idee om een ‘stoelendans’ te organiseren binnen de BIS zou het vers en dynamisch kunnen houden, en zou kunnen voorkomen dat de BIS-instellingen onneembare en introverte bastions worden. Zo kan ook gewaarborgd worden dat de instellingen een open en flexibel karakter blijven behouden, en wordt accumulatie van macht voorkomen.
Of we stoppen weer met de BIS. Want heeft niet juist de indeling in BIS en autonome gezelschappen voor toenemende verdeeldheid in de sector en gebrek aan solidariteit en verbondenheid gezorgd, en voor machtstoename aan de kant van de BIS ten kosten van autonome gezelschappen?
Los van het gesprek over subsidies en budgetten, zou de sector samen kunnen nadenken over de herinrichting van het bestel. Nu lijkt toch elke vier jaar hoe kwetsbaar de podiumkunsten zijn. Hoe kan de positie van de sector versterkt en verstevigd worden? Hajo Doorn’s opiniestuk is een prikkelende voorzet om daarover na te denken en deze denkpiste nog wat breder te trekken.