‘Blackface’ heeft geen onbelangrijke rol in mijn leven gespeeld. Al heb ik dat later pas op die manier beseft. En niet alleen in mijn leven. In het leven van miljoenen kinderen in Nederland en Vlaanderen. Ik heb het natuurlijk over ‘Zwarte Piet’. Tegelijk zijn er weinig figuren die het voorbije decennium maatschappelijk zo intens en scherp ter discussie hebben gestaan. (meer…)
Nederland kent honderden kleine tot zeer kleine theatertjes. Zaaltjes – vaak buiten de grote steden en verstopt in voormalige kerken, molens, oude scholen, buurthuizen of zelfs een oude pottenbakkerij – waar beginnende artiesten hun stem kunnen vinden, en gevestigde theatermakers nieuw materiaal uitproberen dat later te zien is op podia als Diligentia, De Kleine Komedie of Carré. Met als groot voordeel, volgens Freek de Jonge, dat je voor zo’n optreden niet eerst naar De Wereld Draait Door hoeft: ‘Het is daar sowieso vol.’
Voor Klein Theater Groot Hart bezocht theaterrecensent Patrick van den Hanenberg in elke provincie van ons land zo’n klein theater, sprak daar met de directeur of programmeurs én liet inmiddels succesvolle artiesten aan het woord over de plekken waar ze hun loopbaan begonnen en nu nog steeds graag komen optreden. In twaalf hoofdstukken bestrijkt hij zo theatertjes door het hele land.
Resultaat is een weldadig vat vol anekdotes, waar de liefde voor het vak werkelijk vanaf spat. Het document is rijkelijk gelardeerd met foto’s, vooral van theaterfotograaf Jeep Reedijk. Van den Hanenberg dook steeds in de geschiedenis van het pand en omgeving, beschrijft zintuiglijk de architectuur, stijl en sfeer van de theaters. Per hoofdstuk voegde hij een lijst toe met andere kleine theaters in de desbetreffende provincie, soms met een korte toelichting.
Wat in elk hoofdstuk prominent aan bod komt is de onderlinge loyaliteit. Artiesten die eigenlijk allang niet meer in die kleine zaaltjes ‘passen’, blijven terugkomen – omdat ze er zelf ooit hun eerste kansen hebben gehad, of, zoals Stef Bos, omdat ze daar de verbinding met het publiek vinden die in grotere zalen weleens verloren dreigt te gaan. Die loyaliteit geldt ook zeker voor de toeschouwers: juist in kleine dorpskernen, buiten de Randstad, is er sprake van een trouw, vooral lokaal publiek voor wie die theaters dienen als cultureel centrum én ontmoetingsplek.
Het lijntje tussen publiek en artiest is kort in een kleine zaal. Publiek verwacht daar over het algemeen ‘dat je nog wat nablijft’, aldus cabaretier Richard Groenendijk, een van de trouwe bespelers van Theater Twee Hondjes in Hellevoetsluit (ZH), die na een voorstelling het liefst ‘direct via een zijdeur’ vertrekt. Ook de vrijwilliger moet het hier en daar ontgelden (Groenendijk heeft het over ‘vrijwilligers die het liefst met jou op de foto gaan en tot drie uur willen doorpraten’), al haasten de artiesten die Van den Hanenberg aan het woord laat steevast om te benadrukken hoe leuk en belangrijk die vrijwilligers óók zijn. André Manuel vangt en passant een haast Beckettiaans tafereel: ‘In Pook, het dorpshuis van Oostknollendam, gaan al jaren twee oude mannetjes, ze zijn zeker 120, met gevaar voor eigen leven de ladder op om alles op te hangen.’ Smullen, dit soort beelden.
In het boek ontstaat een typisch beeld van de onvermoeibare kleinetheaterbestierder, voor wie zichtbaarheid hoog in het vaandel staat. ‘Er zijn schouwburgen waarvan ik niet eens weet hoe de directeur eruitziet’, zegt Groenendijk. Bij een klein theater zal dat niet snel gebeuren: Jacques Boonman van Podium Reimerswaal in Rilland (ZL) neemt vrijwel iedere artiest voor aanvang mee naar zijn favoriete mosselrestaurant in Yerseke. Na de voorstelling krijgt de bespeler een potje mossel in het zuur mee naar huis.
Die gastvrijheid blijkt kenmerkend: Carina Hensgens van Theater Landgraaf (LB) kookt graag zelf voor bespelers, technici en vrijwilligers (‘het is heel uitgebreid, misschien een beetje overdreven, maar ik vind het gewoon leuk om te doen. De zangeres van een Ierse groep had duidelijk een keer te veel gegeten. Toen ze begon te zingen, klonk er spontaan een enorme boer’). In het Beauforthuis in Austerlitz (UT) serveerde directeur Lidwien Vork jarenlang eenpansmaaltijden en soep: ‘Voor zowel de vloeibare als vaste voedselvariant gooide zij allerlei biologische producten in een grote pan. De befaamde kerriesoep was een keer zo pittig, dat de zangeres die avond nauwelijks kon zingen.’ En ook in De Schelleboom in Oosterhout (NB) wordt er goed voor de gasten gezorgd: ‘Het gebeurt regelmatig dat de nazit zo lang duurt dat Nellie [Heemskerk] het onverantwoord vindt, zeker als het slecht weer is, om de artiesten met de auto de weg op te sturen. Ondanks de krappe behuizing wordt er dan wel een slaapplaats geregeld bij Leonie [Heemskerk] en Joost [de Jongh], of er wordt een luchtbed op het podium gelegd.’
Dat het soms ook bikkelen is, komt onder meer sterk naar voren in het verhaal van Boonman, die met zijn Zeeuwse Podium Reimerswaal op jarenlange tegenwerking van de lokale (SGP-)politiek kon rekenen. Maar wanneer de subsidiekranen dicht werden gedraaid, sprongen de artiesten die Boonman altijd het vertrouwen had gegeven, nu voor hem op de bres: op een grootschalige benefietavond traden onder meer Erik van Muiswinkel, Freek de Jonge en Claudia de Breij (belangeloos) op. Veel andere directeuren blijven bewust weg van subsidies, willen niet in hun eigen (programmerings)vrijheid beknot worden.
Van den Hanenberg heeft zijn ervaringen in de diverse kleine theaters met merkbaar plezier opgeschreven, en dat werkt aanstekelijk. Jammer aan het feit dat hij dit boek tijdens de coronacrisis heeft gemaakt – waarin theaters grotendeels in lockdown verkeerden – is dat er geen sfeerbeschrijvingen van toneelavonden zelf in staan. Ook mis je de stem van de doorgaans hondstrouwe vastegastenkern en de bevindingen van de vrijwilligers, twee zeer (sfeer)bepalende groepen voor dit type theater, maar waar nu slechts over gepraat wordt.
Maar aan de mensen die hij wel spreekt, ontlokt Van den Hanenberg steevast smakelijke en openhartige anekdotes. Hij citeert ze ruimhartig, waardoor zo nu en dan ten gunste van de anekdote de focus enigszins verwaait. Maar plezierig is het wel. Na het lezen van Klein Theater Groot Hart vermoed je achter elke vervallen boerderij of aftandse molen, een potentieel buurttheater.
Stef Bos vat zijn liefde voor de kleine zaal het mooist samen: ‘De essentie van een voorstelling speel je soms voor dertig personen. In de kleine zalen zoek je naar de werkelijke gedachte achter een voorstelling. Het publiek in een kleine zaal zit direct op je. Dat moet ik bij tijd en wijle doen, om te weten te komen waar de voorstelling over gaat. Ik kan allerlei theatrale middelen gebruiken, maar als ik het niet kan voor zestig man, dan is het niks.’
Klein Theater Groot Hart van Patrick van den Hanenberg, Uitgeverij Rubinstein, 256 pagina’s, € 19,99. Foto: Van den Hanenberg zingt een ode aan het kleine theater tijdens de boekpresentatie. Jaap Reedijk