George Groot, cabaretier, tekstschrijver, docent, regisseur en vooral oprichter van de legendarische cabaretgroep Don Quishocking is gisteren op 82-jarige leeftijd overleden.

Ruim vijfendertig jaar na de Cameretten-finale in 1968 waarbij Neerlands Hoop op de vijfde plaats eindigt, haalt Bram Vermeulen herinneringen op voor de documentaire-reeks Allemaal Theater: ‘We hielden er zesendertig voorstellingen aan over, en de nummer 1, en dat was meen ik Don Quishocking, nog geen twaalf. Dus wie heeft er nou eigenlijk gewonnen? Ons wilden ze zien in het land.’

Vermeulen weet zich jaren later nog exact te herinneren hoeveel speelbeurten Neerlands Hoop overhield aan de finale van het cabaretfestival in Delft, maar hij heeft schijnbaar wat meer moeite om zich de winnaar van de avond voor de geest te halen: ‘…en dat was meen ik Don Quishocking.’

Als er één naam in het geheugen van Vermeulen, de gedreven sportman met een absolute winnaarsmentaliteit, is blijven haken, dan is dat wel Don Quishocking. Oh, wat hadden Bram en Freek er de pest in dat ze voor niets die smokings hadden gehuurd voor de prijsuitreiking.

De jury, onder leiding van cabarethistoricus Wim Ibo, had geen moeite om de winnaar aan te wijzen. Don Quishocking kreeg de bandrecorder, of althans een handgeschreven briefje met de tekst: ‘Goed voor één bandrecorder (wordt nog nagestuurd)’. In het juryrapport staat dat Don Quishocking ‘een goed evenwicht toonde tussen fantasie, vorm en overdracht. De groep gaf blijk van liefde voor het cabaret, zich uitend in een uitstekende verzorging van detail zowel muzikaal als in tekstbehandeling. Uit de keuze van onderwerpen en de behandeling daarvan bleek bovendien duidelijk een engagement met deze tijd.’

Het blijkt een nauwkeurige omschrijving van de stijl die Don Quishocking de komende decennia vasthoudt. Samen met Kabaret Ivo de Wijs en Neerlands Hoop domineert Don Quishocking het Nederlandse cabaret in de jaren zeventig. En ook na het uiteenvallen van de groep, blijven de individuele leden nog belangrijk voor de nieuwe generatie.

Het overlijden van George Groot werd bekend gemaakt door zijn vriend Jacques Klöters, die na het eerdere overlijden van Groots echtgenote Anke Groot, pianist Pieter van Empelen en Fred Florusse, nu het enige overgebleven lid van Don Quishocking is.

Het begin van Don Quishocking is een briefje dat George Groot (Edam, 1942) in januari 1966 ophangt op het prikbord van het Instituut voor Neerlandistiek van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. ‘Neerlandici die mee willen doen aan een cabaret op de Helios avond (studentenfeest, PvdH) moeten zich opgeven bij George Groot.’ In Anke Petersen (Amsterdam, 1941) had hij al een groepslid. Ze zijn elkaar op de trappen van het Instituut tegen het lijf gelopen en zijn nog dezelfde dag gaan samenwonen. Ze zijn tot de dood van Anke in 2010 bij elkaar gebleven, ook al kon Groot zijn homoseksuele kant maar moeilijk verbergen. Na de dood van Anke voelde hij zich daarin wel volkomen vrij.

Ofschoon Don Quishocking een hecht collectief is, zal Groot, die de meeste teksten schrijft, zich ontwikkelen tot artistiek leider van de groep. Groot kan met Willem Wilmink, Drs. P, Ivo de Wijs, Jan Boerstoel en Annie M.G. Schmidt tot de absolute top van het Nederlandse liedtekstschrijversgilde worden gerekend.

In de vrolijke meezinger aan het slot van Waar het valt daar legt het (1971), laat hij het publiek prachtig in de val donderen. Een fijne aanval op volgzaam gedrag.

En we willen zelf beslissen want we zijn geen kuddedier
En we haten volle bussen: oh we zijn zo particulier
Een geheel verzorgde reis
Naar Ibiza of Parijs
Nee dat doen we voor geen prijs
Alsjeblieft niet!
Zeker voor driehonderd ballen
In zo’n bus gaan zitten lallen
Van: “we zingen met z’n allen
nog een lied”

Maar als we dan zo tegen al die samenzangen zijn
Waarom zitten we dan wel in Carré?
Bij Toon of Seth of elk willekeurig cabaret
En brullen elk stom refreintje mee!

Omdat we zellef van die zakkenwassers zijn
Omdat we zellef van die zakkenwassers zijn
Ja we weten het zo goed
Maar niemand die iets doet:
Omdat we zellef van die zakkenwassers zijn

De uiteenlopende achtergrond en opvattingen van de vijf leden van DQ heeft geleid tot een zeer divers repertoire. We herkennen de arbeidersachtergrond van Fred Florusse, de wereld van de afvallige katholieken Jacques Klöters en Pieter van Empelen, het intellectuele milieu van Anke Groot, en de Noord-Hollandse nuchterheid van George Groot. De onderwerpen die in liedjes en conferences worden aangesneden geven een helder sociologisch/politiek beeld van de jaren zeventig. DQ heeft op het podium veel gezegd/gezongen over de monarchie, religie, seksuele moraal, het leger, en de tegenstelling rijk-arm. Politici, collega-cabaretiers, zeurkousen en ook de leden van de groep zelf krijgen het regelmatig zwaar voor de kiezen. Don Quishocking is nooit met de schuimspaan door de actualiteit gegaan. Ze gaan altijd psychologiserend uit van zichzelf: wat fascineert ze, waar moeten ze om lachen, waar zijn ze tegen. Het is mentaliteitscabaret: Deugt de mens of zakt hij door het ijs?

Don Quishocking maakte twaalf programma’s, met titels als Kinderen en militairen half geld (1969), Zand in je badpak (1973), Trappen op (1978) en Kaltes Grauen (1985). De laatste vier programma’s speelde de groep zonder Ank Groot, die zich na het tijdelijk uiteenvallen van de groep in 1982 niet meer kon opladen. Volgens Klöters en Florusse was George Groot toen zelf door het ijs gezakt, nadat hij zich in 1980 had aangesloten bij de Indiase guru Bhagwan Shree Rajneesh.

De vader van George was ouderling, maar er werd tamelijk ontspannen met het geloof omgegaan. Er werd van de kinderen geen geregelde kerkgang verwacht, er werd niet aan tafel gebeden en van zijn vader heeft George begrepen dat hij niet op een hiernamaals hoeft te rekenen. Het laatste godsdienst-restje lijkt in de Amsterdamse studententijd te verdwijnen. Het Don Quishocking-repertoire staat stijf van cynische aanvallen op groepsdwang en autoriteiten, of dat nou de minister-president, de fabrieksdirecteur of de Paus is.

Groot is altijd geïnteresseerd geweest in machtsspelletjes en ziet in de Bhagwan-beweging een levenswijze om tot rust te komen en een staat van verlichting te bereiken. Na een bezoek aan het spirituele Bhagwan-centrum in het Indiase Poona trekt George een oranje gewaad aan, hangt de kralenketting met de bebaarde beeltenis van de mysticus om en gaat naar huis als Anand (= Gelukzaligheid) George. Anke die haar echtgenoot naar Poona is gevolgd, kleedt zich – net als Bhagwan – in het wit. Dat is haar ‘innerlijke kleur’.

Tot zijn grote teleurstelling wordt de beslissing van George thuis niet met enthousiasme begroet en al helemaal niet bij de andere leden van Don Quishocking. De nieuwe garderobe zorgt voor een scherpe breuk. Jacques heeft zich losgemaakt van het katholieke geloof, en vindt het verschrikkelijk dat de man, die toch zijn geestelijke vader was, krachtbron en tegenstander tegelijk, zich zo afhankelijk en slaafs opstelt. In de ogen van Jacques is de Bhagwan-beweging een sekte. Voor de socialist Florusse is Bhagwan een religieus leider, en van religie moet hij niets hebben.

Uit de broederstrijd binnen Don Quishocking is een programma op het scherp van de snede voortgekomen, waarmee de eerste Don Quishocking-periode (1966-1981) cru wordt afgesloten. Volkskrantrecensent Ruud Gortzak stelt na het zien van Wij zijn volstrekt in de war voor dat Don Quishocking zich maar moet opheffen. En ook Per Justusen van Het Parool verklaart de groep dood. De twee recensenten worden in eerste instantie op hun wenken bediend.

Toch blijkt de vriendenband sterker dan de tegenstellingen. Er volgen nog vier programma’s, waarbij Anke twee maal wordt vervangen door Florusse protegé Joke Bruijs en de laatste twee reünieprogramma’s door Maaike Martens en Jetta Starreveld.

Maar ook buiten Don Quishocking heeft George Groot een enorme invloed gehad op het Nederlandse cabaret. Meer dan dertig jaar was hij docent Tekstschrijven aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en docent Taalexpressie en Taal & Spel aan de Theaterschool in Amsterdam. Tot 2013 gaf Groot les in het vak Liedtekstschrijven op de Koningstheateracademie voor Cabaret in Den Bosch. Hij schreef teksten voor onder anderen Jenny Arean, Adelheid Roosen, Haye van der Heyden en Paul de Leeuw. Voor het programma Tip Top (1995) over het vooroorlogse joodse amusement schreef hij onder meer het door Jenny Arean uitgevoerde Cimetère:

O ja, ik ben ook wel kaddisj gaan zeggen
Daar op die plek waar ze toen zijn vermoord
En dat zal God ook best hebben gehoord
En je mag van mij nog honderd kransen leggen
Maar ik wil in het voorjaar met zo’n doosje
Zo van de kweker vol met balsemienen
En die dan planten en dan een beetje grienen
En zeggen: nou, zo moet het weer een poosje

Met Jenny Arean speelt hij in 1988 het programma Neem je een apie voor me mee? Daarna valt hij voor een andere sterke vrouw, Adelheid Roosen. Met haar maakt hij onder meer de programma’s Tergend Langzaam Wakker Worden (1990), In de schaduw van de zon (1994), Hetty & George (2012) en Thuislozen (2018, bij Theater Utrecht) en een improvisatie op een symposium voor zakenlieden over de positie van vrouwen in het bedrijfsleven.

George kan zich het best profileren als hij iemand om zich heen heeft waar hij tegenaan kan hangen en die het geklaag of de pesterijen kan opvangen. Maar in 1996 doet Groot het toch in zijn eentje in het programma Goudreinetten. George vertelt over de opvoeding van twee jongetjes van zeven. Als een vader en ook een beetje grootvader beschrijft hij zijn onmogelijke poging om het leven van de kinderen onbezorgd en zonder conflicten te laten verlopen. Maar eigenlijk moet hij toch constateren dat hij er is om onderdak te bieden en nieuwe sportschoenen te kopen. Het is een kleine voorstelling over nestwarmte en onmacht.

Sinds twee jaar wist Groot dat hij kanker had. Tegenover de Volkskrant zei hij kort voor zijn dood bijna stralend: ‘Ik ben altijd heel bang geweest om dood te gaan. En nu het aan de orde is, ben ik dat opeens niet meer. Dat vind ik een geweldige ontdekking. Op een dag is het op. En ik nader die dag nu. Ik ben ervan overtuigd dat mensen bang zijn voor de dood omdat ze onbewust denken: er komt vast nog een heel mooi stuk en dat loop ik mis. Terwijl je beter had kunnen zorgen dat dat mooie stuk er al wás.’

Foto: Marco Okhuizen/ ANP