‘Het is tijd voor een nieuw kunst- en cultuursysteem in Nederland’, schrijft Geert Overdam, voormalig directeur van Theaterfestival Boulevard, in een ingezonden brief. Hierin schetst hij het huidige kunstenveld in Nederland en doet hij aanbevelingen voor hoe het anders kan.

Door Geert Overdam

Ik neem jullie even mee naar de wereld van net-afgestudeerde en al zo’n twee tot drie jaar werkende theatermakers.

Je zal maar net afgestudeerd zijn. Je hebt een plan, je wilt je verhaal kwijt, je wilt dat verhaal en jezelf ontwikkelen, je wilt je passie delen met anderen, je wilt een werkplek, je wilt maken, je wilt publiek. Je gaat vol enthousiasme aan het werk en loopt vrij snel de kans flink in de war te raken. Het lukt niet om je plannen te realiseren zoals je ze had gedroomd. Je moet steeds concessies doen, je moet er een baantje bij gaan doen, je komt niet of nauwelijks toe aan je artistieke werk.

Als je erover praat met collega’s, met professionals in de kunst- en cultuursector, hoor je steeds dat je geduld moet hebben, dat het niet zo eenvoudig meer is, dat je ondernemender moet worden, dat je moet gaan crowdfunden, dat je misschien projectsubsidies kunt aanvragen bij je gemeente, bij je provincie, bij je lokale of provinciale kunstraad, bij het Fonds Podiumkunsten en bij particuliere fondsen.

Dat je voordat je gaat maken op zoek moet naar podia of festivals die je willen programmeren, dat je sponsoren moet zien te werven, dat je voor scholing terecht kunt bij Cultuur-Ondernemen, of als die er is, bij een lokale of provinciale steunfunctie, dat je naar de Kamer van Koophandel moet voor advies, dat je een stichting moet oprichten of dat je je moet vestigen als ZZP-er, en dat je naar de Belastingdienst moet voor een btw-nummer. Mijn hemel, denk je, waarom heeft niemand me dat tijdens mijn opleiding verteld?

Met veel vallen en opstaan lukt het je aan het werk te blijven, af en toe wat te maken en hier en daar te spelen, soms op recettebasis, soms met een kleine uitkoopsom. Voorafgaande aan de start van elk plan is er steeds weer hetzelfde gedoe. Voor elke productie moet je opnieuw op zoek naar geld, via subsidies, via crowdfunding, via wat je elders verdient met je baan of met klusjes. Je kent inmiddels wat programmeurs van podia en festivals en misschien zelfs wat lokale bedrijven die je af en toe een beetje helpen.

Je hebt nog steeds tomeloze ambitie, je werkt je rot, maar je komt eigenlijk niet zo veel verder. Je droomt over grotere producties. Je maakt af en toe een kleine productie, dat wel. Je speellijst houdt nog steeds niet over, je hoort dat podia en festivals maar weinig ruimte kunnen bieden aan het werk van nieuwe/jonge makers, dat brengt te veel risico met zich mee, dat kost hen geld en dat hebben ze niet meer. Om je hoofd boven water te houden moet je nog steeds af en toe een baantje erbij doen, want je wilt geen gedoe met het UWV.

Tot zover de wereld van de jonge makers. Herkenbaar? Ik hoor dit soort verhalen bijna wekelijks. Ik spreek veel makers, studenten, net-afgestudeerde en ook al langer werkende makers. In de politiek gaat het, zeker sinds Halbe Zijlstra, te vaak over wat makers allemaal anders moeten doen en te weinig over wat de politiek en de beleidsmakers zelf gaan veranderen. 

Het kunst- en cultuursysteem zit op slot

Misschien is dat laatste wel minstens een even groot deel van het probleem. Het is zeker waar, jonge makers en doorstarters komen moeilijker aan de bak, er is nog steeds discrepantie tussen aanbod en afname. Maar ik stel ook vast dat politici en beleidmakers niet tot een bij de praktijk van nu passend beleid kunnen komen. Er is nog steeds te veel aandacht en inzet op kunstproductie en te weinig op de afname daarvan, en nog steeds zijn er veel te veel schijven voor het toekennen van subsidies en wordt er een volstrekt onrealistisch beeld opgehangen over inkomsten via crowdfunding en sponsoring.

Ook de 8-juni-brief van de minister schetst geen echte oplossingen. Het bedenken van een nieuwe aanpak wordt doorgeschoven naar de periode 2021-2024. Het kunst- en cultuursysteem zit al langere tijd flink op slot, het past niet bij de actualiteit en zeker niet bij de toekomst. Ik denk dat daar de nieuwe uitdaging zit: we moeten een nieuw aanbod/afname-systeem bedenken en dat meteen implementeren, dus niet wachten tot 2021 en verder. We moeten fundamentele nieuwe oplossingen bedenken voor het toekomstgericht faciliteren en organiseren van talentontwikkeling, produceren, coproduceren en presenteren.

Ik lees en ik hoor steeds dat we de maker centraal moet stellen, maar waar hebben we het dan over? Gaat het over autonoom artistiek onderzoek, het ontwikkelen van een artistieke signatuur? Over de bedrijfsmatige ontwikkeling van makers, betere marketing of fondsen- en sponsorwerving? Over een duurzame ontwikkeling van de verbinding tussen makers en zijn/haar publiek, dat vergrijst en kleiner wordt, en het bereiken van nieuwe publieksgroepen? Over een aanbod/afname-systeem dat past bij de makers, de podia, de festivals en bij nieuwe presentatieplekken? Over overheden die niet in staat zijn samen te werken en die vooral niet duurzaam investeren? 

Het is tijd voor een nieuw kunst- en cultuursysteem

Allemaal vragen die beantwoord moeten worden, want laten we het maar benoemen: er wordt meer gemaakt dan er gespeeld kan worden of beter, er zijn niet voldoende speelmogelijkheden voor dat wat moet worden gemaakt. Het is tijd voor een nieuw kunst- en cultuursysteem dat zorgt voor:

  • ruimte voor artistiek onderzoek,
  • het belonen van afwijkend gedrag,
  • het opheffen van de mismatch tussen het gesubsidieerde aanbod en de meeste podia,
  • het versterken van de aanjaagfunctie van festivals om zo te zorgen voor nieuwe verbindingen tussen makers en publiek,
  • het innoveren van de werking van podia,
  • het mogelijk maken van nieuwe presentatieplekken en nieuwe presentatievormen,
  • nieuwe manieren van produceren en coproduceren,
  • subsidiëring van makers, dicht op de praktijk, bottom-up i.p.v. top-down.

Ook moeten we het hebben over de rol van de opleidingen in de ontwikkeling van maker naar publiek. En over het terugdringen van de steeds maar uitdijende ondersteuning en adviesindustrie en het woud van subsidieregelingen rond makers en de kunst- en cultuursector.

Goede aanzetten zijn de opmerkingen van de Raad voor Cultuur over het investeren in stedelijke regio’s, het opnieuw oprichten van productiehuizen en een grotere aandacht voor festivals, maar zoals gezegd, ze zijn nog niet de oplossing voor het echte probleem. De brief van Bussemaker is goed van toon en schetst perspectief, maar de 18,6 miljoen die erbij hoort is veel te weinig. Wezenlijke aanpassingen van het systeem lijken nog ver weg. Het blijft dweilen met de kraan open. 

Verhoog de speelbeurten van gesubsidieerd werk op podia en festivals


Ik heb zeker niet de wijsheid in pacht. Ik kan me wel een paar fundamentelere richtingen bedenken. Allereerst moet er werk worden gemaakt van het verhogen van het aandeel gesubsidieerde producties op de podia en festivals in Nederland en zo mogelijk daar buiten. Er moeten meer speelbeurten komen voor het gesubsidieerde aanbod. Een aanvalsplan is nodig om van de huidige 11-12 procent ruimte voor gesubsidieerd werk op de podia naar minstens 20-30 procent te gaan. Dan komen er meer speelbeurten. En hoe gaan we om met podia en festivals die nu al vooral gesubsidieerd aanbod programmeren?

Moeten we niet eens erkennen dat het gesubsidieerde aanbod niet op alle podia en op alle festivals in het land gespeeld hoeft te worden? Kunnen we nadenken over veel scherpere profielen van podia en festivals, over geconcentreerde spreiding, over hoe we die podia, festivals en nieuwe presentatieplekken kunnen faciliteren om risicovoller te produceren, te coproduceren en te programmeren? 

Begin een stevige nationale imago-campagne om kunst en cultuur weer positief te duiden

Ook zal er gelijktijdig moeten worden bedacht hoe de negatieve geur rondom kunst en cultuur teniet kan worden gedaan. Bijvoorbeeld via een stevige meerjarige landelijke imago-campagne, offensief, eigentijds, met veel impact en media-exposure en zeer publieksgericht.

Vereenvoudig de subsidie-systematiek

Ook moet er veel fundamenteler worden nagedacht over het vereenvoudigen van de aanvraag- en financieringssystematiek. Maak van de Raad voor Cultuur een beleidsadviesorgaan dat zich beperkt tot het adviseren over de algemene inhoudelijke kaders voor kunst- en cultuurbeleid, en dus niet meer over subsidietoekenningen. Laat het toekennen van meerjarige subsidies uitsluitend en via één loket bij de publieke fondsen plaatsvinden, zonder onderscheid te maken tussen de basisinfrastructuur en de rest. 

Verleg de geldstromen naar stedelijke en provinciale regio’s

En kunnen die meerjarige toekenningen van de publieke fondsen dan in nauw overleg en mede op advies van de grotere steden en provincies worden gedaan, door commissies die qua samenstelling aanbod en afname bij elkaar brengen en meer kennis hebben over wat er zich buiten de Randstad afspeelt? En zouden gemeentes en provincies hun meerjarige middelen kunnen matchen met die van de publieke fondsen?

Zouden regionale kunstraden, als partner van de landelijke fondsen, zich kunnen richten op het beschikbaar stellen van middelen voor de eerste fase van makers en de presentatiefunctie van kleinere podia en festivals, d.w.z. werkplaatsbijdragen, beurzen, onderzoeksbudgetten, productiesubsidies, reiskostensubsidies, kort lopende meerjarige subsidies en coproductie en programmasubsidies? En zouden ze daar dan ook aanvullende rijksmiddelen voor kunnen krijgen? 

Creëer regionale leerling/meester-netwerken voor talentontwikkeling

Terug naar de makers, terug naar talentontwikkeling. Ik geloof niet dat men zich op landelijk niveau moet bezighouden met talentontwikkeling en ik geloof niet in landelijk werkende productiehuizen. De werking van beginnende en ook al iets langer werkende makers is inmiddels zo hybride dat ze vooral moeten leren van de ervaring van degenen die dichtbij succesvol zijn.

Ik denk dat beginnende makers gebaat zijn bij een leerling-meester-aanpak, oftewel een directe adoptie door een ervaren gezelschap, podium, festival of een spannende nieuwe presentatieplek in hun directe omgeving. Ik denk dat al tijdens de opleidingen met die adoptie moet worden begonnen. Ik geloof in regionale netwerken rondom die makers. In netwerken waarin via leerling-meester projecten en ervaringen met elkaar worden gedeeld. Waarin beginnend van ervaren leert en vice versa.

Ik geloof in een één op één relatie waarin makers een warm bad bij elkaar vinden, waarin ze samenwerken aan nieuw en aan verder, waarin ze elkaar uitdagen, omarmen, kennis en faciliteiten delen, waar expertise is, artistiek, zakelijk en qua marketing/publiekswerking en waar door samen te werken een groeiend publiek ontstaat. 

Biedt extra financiële ruimte voor dergelijke netwerken

Ik denk dat er meer financiële armslag moet zijn bij instellingen die in nieuwe netwerken de nieuwe makers omarmen, voor zowel onderzoek en ontwikkeling als voor het produceren van werk. Juist aan de onderkant moet meer geïnvesteerd worden, juist daar is men kwetsbaarder en zijn de verdienopties bescheiden.

Kijk ook eens of de kunstopleidingen eerder de praktijk kunnen binnenhalen, maak hen medeverantwoordelijk voor het onderbrengen, al in hun derde jaar, van talentvolle studenten bij makers en kunstinstellingen in de provincie. Denk na over hoe ze later studenten die bijzonder blijken te zijn terug kunnen halen naar de opleiding om hun ervaringen en kennis en netwerken door te geven.

Ga samen na of gezelschappen, podia en festivals in staat zijn om ieder één of meerdere jonge makers in huis te nemen, te adopteren voor langere tijd. Bedenk hoe gezelschappen, podia en festivals die nu al werken aan de ondersteuning en de ontwikkeling van beginnende makers daarvoor beter kunnen worden toegerust. Denk na over wat daar voor nodig is en wat beginnend en ervaren voor elkaar kan betekenen. Bedenk hoe er weer vrije ruimte kan ontstaan.

Kortom, versterk de inzet die er al is door goede initiatieven extra financiële ruimte te bieden, zonder daar een ingewikkelde opdrachten en dito afrekensystematiek aan te hangen. Denk in langere lijnen, investeer duurzaam in elkaar en ga samen fantaseren over de vrije ruimte. Overheden: accepteer dat de uitkomst daarvan niet bij voorbaat vaststaat.

Geert Overdam, voormalig directeur van Theaterfestival Boulevard, edities 2003-2014

Foto Geert Overdam: Karin Jonkers