Honderden instellingen in de Podiumkunstensector sturen vandaag onderstaande brandbrief naar minister Van Engelshoven van cultuur en naar de Tweede Kamer. Ze spreken hun zorgen uit over de bezuinigingen bij het Fonds Podiumkunsten en vragen de Kamer om 15,8 miljoen euro toe te voegen aan het budget van het fonds, zodat alle instellingen met een positief advies alsnog subsidie kunnen krijgen. ‘In een tijd van maatschappelijke verwarring kunnen de podiumkunsten ons bij elkaar brengen, ze kunnen Nederlanders overal in het land in vervoering brengen, inspireren en troosten, en nieuwe perspectieven bieden op het hier en nu.’ De brief is inmiddels door ruim 2500 mensen uit de podiumkunsten ondertekend. (meer…)
Alle instellingen die voor hun meerjarige aanvraag van het Fonds Podiumkunsten positief advies kregen, maar voor wie het beschikbare budget niet toereikend was om die subsidie toe te kennen (de zogenaamde B-categorie), krijgen alsnog voor één jaar geld. Het Fonds heeft daarvoor budget nadat De Tweede Kamer vorige week tien miljoen euro extra beschikbaar maakte in 2017. Het Fonds Podiumkunsten krijgt daarvan circa 9 miljoen.
Dat geld is voldoende om onder meer de theatergroepen Orkater, Afslag Eindhoven, Toneelschap Beumer & Drost, Dood Paard, Urland, Suburbia, Rast en Maatschappij Discordia en de dansinstellingen AYA, DOX en Korzo voor één jaar subsidie te verlenen.
Eerder hadden de Kamer en minister al geld vrijgemaakt om de instellingen op de zogenaamde zaaglijn – de aanvragen die op 1 augustus slechts deels konden worden gehonoreerd – voor het hele geadviseerde bedrag te honoreren voor de hele periode van vier jaar. Hierdoor kunnen Maas, Theater Bellevue, componistenduo Strijbos & Van Rijswijk alsnog volledig gehonoreerd worden. Deze extra middelen komen bovenop de eerdere Prinsjesdag-gelden voor festivals en muziektheater (ook voor vier jaar).
2017 blijft volgens het Fonds wel een ‘bewogen jaar’. ‘We zijn ons ervan bewust dat er binnen de groep gehonoreerde instellingen grote verschillen zijn. Die verschillen hebben te maken met het moment waarop aanvragers zekerheid hebben gekregen of krijgen over hun vooruitzichten en de periode waarvoor zij verzekerd zijn van subsidie. Dat roept veel vragen op en voor een aantal een veelheid aan onzekere factoren.’