Vandaag is het IDAHOT: Internationale Dag tegen Homofobie en Transfobie. Volgens programmamaker, presentator en schrijver Teddy Tops is het van groot belang dat podia ruimte blijven bieden voor het tonen van queer joy. (meer…)
We moesten een kaartje kopen, er stonden geen microfoons in de zaal en het licht in de Stadsschouwburg Amsterdam ging uit. Het tekende de sfeer van het Theaterfestival/NRC-debat. Het forum spreekt en de zaal mag luisteren. De zaal protesteerde en het licht ging weer aan.
Schouwburgdirecteur Melle Daamen gaf op heldere wijze toelichting op zijn stelling op de voorpagina van NRC Handelsblad: ‘Er zijn teveel kunstgroepen in Nederland.’ De zaal, grotendeels gevuld met kunstenaars en kunstondersteunenden, moest vervolgens machteloos toezien hoe de rest van het forum de stellingen van Daamen nauwelijks bekritiseerde. Henk van Os beschermde Daamen door vast te stellen dat deze geen bezuinigingen voorstelde. Hans Waege (Rotterdams Philharmonisch Orkest) ging zich te buiten in een eindeloos abstracte uitweiding over de maatschappelijke legitimatie van kunst. De enige kunstenaar in het forum, Casper Nieuwenhuis (Likeminds), vond dat hij een parabel over staartstokjes moest voorlezen. De beide vrouwelijk kunstbonzen in het forum vonden dat ze niet moesten argumenteren en economische cijfers waren al helemaal taboe. Zij wilden alleen maar positief spreken over de maatschappelijke waarde van de kunsten.
Allemaal aardig, maar de aanwezige kunstenaars in de zaal wilden Stadsschouwburg-directeur Melle Daamen met argumenten en cijfers te lijf. Voorzitter Paul Steenhuis (NRC kunstredactie) probeerde dat de kop in te drukken door te stellen dat er alleen maar vragen gesteld mochten worden. Gelukkig hield niemand zich daaraan en kwam er alsnog van verschillende kanten scherpe repliek op Daamen.
Na afloop zat de zaal met gemengde gevoelens. Het was voor de aanwezige kunstwereld frustrerend om te zien dat er niemand in het forum was gevraagd die op basis van argumenten de stellingen van Daamen hard en zakelijk van kritiek kon voorzien en alternatieve perspectieven kon schetsen. Jammer van een falend NRC-debat met onvoldoende kwaliteit.
Foto: Michiel Goudswaard
Beste Ab,
Je beschrijving van het debat treft doel en ik ben het met je eens. Feitelijk onjuistheid: er stonden drie vrijwilligers met microfoons in de zaal. Natuurlijk. Volgens het draaiboek zou het zaallicht aangaan zodra de discussie met de zaal begon. Logisch zou je denken. De zaal stond echter te trappelen om vooral Melle van repliek te dienen en kon haast niet wachten. Het forum bestond uit voor en tegenstanders en alles daartussenin maar bleef inderdaad vlak. Over samenstelling kun je discussiëren. Ook ik ging naar huis met sterk gemengde gevoelens. Maar mijn overtuiging blijft dat deze sector moet blijven praten in plaats van elkaar te bevechten in ingezonden stukken. In vele samenstellingen. Wij namen het initiatief tot een eerste gesprek. Ik nodig iedereen uit om het vervolg te organiseren.
VREDIG KUNSTDEBAT?…. tijdens het Kunst & Cultuurdebat #NRC #TF op 22-12-13 in #SSBA bleek het ‘zelfreinigend vermogen’ van de Kunstensector nog steeds minimaal.
Dat is niet nieuw, want in de aanloop naar het Kunstenplan 2013-2016 bleken de ‘vertegenwoordigers’ van deTopperdeTop in de zogeheten TafelvanZeven na maanden overleg ook al niet – gezamenlijk – tot noemenswaardige aanbevelingen te kunnen komen.
Waarom toch die roep tot debat? terwijl ook nu ‘de charlatans’, ‘de instellings-belangenberharigers’ of ‘de niet gestreelde kunstego’s’ de degens wilden kruisen met een nauwelijks uit kunstenaars bestaand forum. Nog afgezien van cynisch- opinierende gespreksleider Paul Steenhuis die de zaal letterlijk de rug toekeerde.
Als zo een gesprek gewoon echt niet lukt, dan moeten we dit zo niet meer willen. Een vervolg Jeffrey kan alleen met uitgekiende en beleids-stellende Agenda’s als voorwerk. En ja …. gezien alle krachtsverhoudingen, de gelijk -krijgers zie ik eigenlijk niet zoveel andere mogelijkheden dan:
*Stevige Regie door RvC / Minister (laat OCenW ook eens een luisterende tour met beleids-aanname’s door het land doen!) …. of
*van Onderop een hoop plannen/ nieuw en jong-elan met een mentaliteit voor Kunst wat-er-toe-doet.
Ik vestig mijn reinigende hoop meer op het laatste….. en nu voor een ieder een vredige kerst!
I rest my case.
Beste Jeffrey,
Je hebt gelijk. De kunstsector moet in debat en het is goed en moedig dat jullie dat hebben georganiseerd. Maar hoe? Ik denk dat wanneer je 2 kunstenaars met een scherp kritisch verhaal tegenover Melle en 1 andere kunstbons had gezet op basis van stellingen je een veel helder en scherper debat had gehad. Of stellingen en dan Melle vs. Zaal.
Ik zou pleiten voor debatten op basis van progressieve stellingen en positieve acties. Als je wilt kunnen we er wel eens over brainstormen, want er zijn mogelijkheden genoeg.
Hoi Ab,
Ik denk dat er nu vooral aandacht moet zijn voor mooie, constructieve en bevlogen plannen. Die zijn er volop en worden in kleiner of groter verband uitgewerkt. De kunstensector was daar naar mijn observatie al volop mee bezig, maar grotere veranderingen komen meestal in kleine stappen. Er is vooral tijd, geduld en vertrouwen nodig. En een bezield, positief geluid.
Het Nederlands Theater Festival faciliteert graag de dialoog over de toekomst, liever nog dan debat, en wellicht vinden we daar de komende maanden een vorm voor. Wij hebben daartoe plannen maar ook anderen zijn hier mee bezig. Dat is heel erg positief. Ik kan persoonlijk niets met discussies in media, maar ontmoetingen met collega’s voor- en achter de schermen, de uitwisseling van ideeën en visies vind ik altijd weer inspirerend en leerzaam. Daarom ben ik heel positief gestemd over de toekomst. Om de laatste spreker in de zaal te citeren: ‘Het is zo’n mooie sector waarin jullie werken!’. En dat is het. Het waren weer enerverende weken. Never a dull moment, alle braafpraat ten spijt. En nu op naar concrete, goede plannen. Fijne dagen!
Jeff
Melle Daamen schreef dat de cultuursector zelf scherp moet kiezen en vertragen:
Hier is mijn mening tegenover alle ander meningen. In mijn optiek is na 60 jaar sprake van een Nederlandse danstraditie die verdere ontwikkeling en versterking verdient.
De Raad voor de Kunst en de politiek moeten de vragen neerleggen bij Ed Wubbe, Ted Brandsen en bij nog enkele andere prominente vakbroeders van de academies en de ballet- en dansgezelschappen. Die hebben zicht op de werkvloeren van de actuele danspraktijk.
Zijn er 4 dansgezelschappen nodig, of mogen het er ook 2 zijn?
Zijn er 16 landelijke ballet- en dansprojecten nodig, of zijn 10 ballet- en dansprojecten voldoende?
Zijn er 5 tot 6 dansacademies nodig om de gezelschappen van Nederlandse dansers te voorzien? Of is één Internationale Ballet Academie met een Internaat voldoende om Nederlandse danstalenten voor de gezelschappen op te leiden?
Is met een jaarlijks beperkt aantal musicalproducties en paar honderd entertainmentevenementen, één Internationale Theaterdans, Musical en Entertainment Academie met Internaat niet voldoende voor Nederland, in plaats van de bestaande 10 MBO- en de 5 HBO-dansopleidingen? Door inkrimping ontstaat transparantie en wordt wildgroei geëlimineerd. Wel zou een sterk landelijk basisstelsel van vooropleidingen gerealiseerd moeten worden.
Zou het ook geen verbetering zijn om een docentenopleiding te starten voor professionele dansers die een meerjarige danspraktijk achter de rug hebben en 2 jarige nascholing aangeboden krijgen ingebed in het curriculum van de academie, gefocust op didactiek, methodiek, repertoire, pas de deux techniek en choreografie?
Een dergelijk idee is al voorgesteld door Sonia Gaskell, geïnspireerd op het voorbeeld van de Vaganova Academy.
Als deze vragen terecht komen bij de personen die het aangaat, kan er een wezenlijke discussie ontstaan met het idee om op termijn een blauwdruk te formuleren die het Nederlandse danslandschap van nieuwe impulsen kan voorzien.
Ik ben klaar met dergelijke debatten, die leiden tot niets, m.i. wordt het echt tijd voor een fundamentele discussie over het bestel, maar dan wel graag op basis van historisch besef d.w.z. kennis van zaken. Teveel wordt er van alles geroepen, botsen meningen. Dat schiet niet op. Natuurlijk is er een kwestie te bespreken, daar waar het gaat over dat teveel aanbod het beoogde publiek niet bereikt. Natuurlijk is er een kwestie als je kijkt naar de beoordelingen van subsidie aanvragen, is er een kwestie als je ziet hoe dezelfde aanvragen op verschillende niveau’s verschillende beoordelingen krijgen, is het van de gekke dat het qua aanvraag en beoordelingssystematiek niet lukt om die op elkaar af te stemmen, natuurlijk is het bizar dat daar waar het werk echt plaatsvindt (op gemeentelijk en regionaal niveau) dat beslissingen daarover via landelijke structuren plaatsvinden, met een veel te grote afstand tot de echte praktijk.
Gesprekken over hoe het beter kan verdienen een duidelijke agenda, die zou m.i. moeten worden voorbereid door OCenW, de Fondsen en de Raad voor Cultuur. Waarom beginnen die niet eens met helderheid te scheppen over welke uitkomst hun subsidies zouden moeten hebben, waarom worden dit soort gremia niet zelf afrekenbaar, hoe lang kunnen ze doorgaan met “te vage” beleidsdoelstellingen die zelden of nooit worden geevalueerd op hun effect? Hoe lang denken we bijvoorbeeld nog dat projectfinanciering tot innovatie leidt? Hoe lang ontkennen we nog dat nieuwe ontwikkelingen vooral tot stand komen als makers in relatieve rust langjarig kunnen doorwerken etc..
Als voorzet voor de discussie onderstaand een tekst die ik al enige tijd geleden stuurde aan Gerard Tonen, n.a.v. zijn blog over het bestel:
Beste Gerard, Leo en anderen,
Goed dat jullie met elkaar in discussie zijn over hoe we een beter toneelbestel, wat mij betreft liever het totale podiumkunstenbestel, in elkaar kunnen steken. Jullie discussie tot nu toe levert m.i. nog niet zoveel nieuwe inzichten op. Het blijft een beetje steken in een wat gedateerde discussie die vooral een schijnbare tegenstelling laat zien tussen maken en afnemen. Dat schiet niet op, waar het m.i. over zou moeten gaan is hoe partners in het systeem elkaar eerder tegenwerken, samen niet zorgen voor meerwaarde en hoe we dat omdraaien naar een beter werkend systeem, waar samenwerking het motto is.
Ik heb het dan allereerst over het ontbreken van beleid, inhoudelijk en in termen van aanbod en afname, tussen de verschillende financiers. Gemeentes, Provincie, de Rijksoverheid lukt het maar niet om samen helder te formuleren welk kunst en cultuurbeleid zij voorstaan en zeker als het gaat om het instrumentarium dat ze hanteren is er nauwelijks synergie waar te nemen. Als we daarnaast nog kijken naar de werking van de publieke fondsen zien we ook daar geen tot weinig afstemming met de lokale en de provinciale overheden. Zo raakt kunst en cultuurbeleid verstrikt in een wirwar van subsidieregelingen, van opvattingen van politici, ambtenaren, professionals bij de publieke fondsen en allen die de vele kunstcommissies bevolken. Er wordt veel gepraat, vooral door “professionals” die zelf noch kunst produceren, noch kaartjes daarvoor verkopen. Er zit een wereld van verschil tussen de theorie en de dagelijkse praktijk.
Kort door de bocht is vooral sprake van kunstbeleid i.p.v. dat er een makers/publieksbeleid is en wordt uitgevoerd dat zorgt voor aan de ene kant ruimte voor autonome ontwikkeling van kunstenaars en dat gelijk opgaat met ruimte voor publieksontwikkeling. Het is m.i. echt een misverstand dat die twee los van elkaar zouden kunnen c.q. moeten plaatsvinden. Er is geen kunstenaar die voor zichzelf werkt, iedere kunstenaar die zichzelf serieus neemt wil zijn werk tonen aan een zo groot mogelijk publiek. Met nadruk zeg ik een zo groot mogelijk publiek, immers publiek moet worden opgebouwd, dat kost tijd en vasthoudendheid.
En daar zit denk ik de eerste hobbel, kunstenaars al of niet in gezelschapsverband werkend moeten de tijd krijgen en kunnen nemen om samen met afnemers (podia en festivals) aan het tot stand komen van een eigen publiek te werken. Mijn ervaring heeft me geleerd dat samen optrekken van kunstenaars/gezelschappen en in mijn geval een theaterfestival iets van de lange adem is, d.w.z. vanaf het begin van een carriere van een kunstenaar/gezelschap zouden we bereid moeten zijn om te denken in termen van stevige allianties, waarin we samen zorgen voor de best mogelijke voorstellingen en concerten en het publiek daarvoor en waarin we meerjarig samen optrekken.
In de festivalwereld was het tot voor kort mogelijk (voor de bezuinigingen) dat kunstenaars/gezelschappen al vroegtijdig, soms al direct na het afstuderen, zich aan elkaar verbonden en steeds in gesprek waren over artistieke plannen van die kunstenaars/gezelschappen en hoe die te realiseren, inhoudelijk, financieel en qua publieksbereik. Die werkwijze heeft er mede toe bijgedragen dat makers als Dries Verhoeven, Lotte van den Berg, Schweigman&, Boogaerdt&vdSchoot, De Warme Winkel, Wunderbaum, Laura van Dolron, TG Oostpool e.a. zich de laatste jaren hebben kunnen ontwikkelen tot wat ze inmiddels zijn.
In zo’n samenwerking gaat het over artistieke inhoud, over bedrijfsvoering, over publieksontwikkeling en over samen verantwoordelijkheid nemen voor de middelen die nodig zijn om aan het werk te gaan en dat dan gedurende meerdere jaren. Zo’n werkwijze vraagt om respect voor elkaars expertise en positie in de keten van aanbod en afname. Zo’n werkwijze wordt nagenoeg onmogelijk doordat welke partij zich dan ook vooral beroept op zijn/haar autonomie.
Dat vraagt om voldoende productie middelen, /productiegeld /programmabudget /marketingbudget bij beide partijen, zo’n werkwijze vraagt om een directe lijn tussen kunstenaar/gezelschap en podia/festivals, zonder tussenkomst van allerlei kunstcommissies en te ingewikkelde regelgeving.
Zo’n werkwijze vraagt om een afspraak tussen de verschillende overheden, niet zoals nu (Rijk, doet aanbod, Provincie doet spreiding, Gemeentes doen podia/festivals), nee er zou sprake moeten zijn van een hele andere indeling d.w.z. de overheden zorgen samen voor:
• opleiding,
• 1e fase ontwikkeling van kunstenaarschap/publieksontwikkeling/lokaal,
• doorgroei naar zelfstandige praktijk/werking/publieksontwikkeling/provinciaal/landelijk,
• excellentie/topaanbod/groot publieksbereik/nationaal en internationaal.
In mijn ogen zou het Rijk een 1e verantwoordelijkheid moeten nemen voor:
– opleiding en voor excellentie/topaanbod/groot publieksbereik/nationaal en internationaal.
zou de Provincie het moeten hebben over:
– doorgroei naar zelfstandige praktijk/werking/publieksontwikkeling/provinciaal/landelijk.
zou de Gemeente zich druk moeten maken om:
– 1e fase ontwikkeling van kunstenaarschap/publieksontwikkeling/lokaal
Qua financiering zou er een samenhangend systeem moet komen, dus niet OCW en publieke fondsen apart, en dan ook nog allerlei gemeentelijke en provinciale kunstcommissies/kunstraden etc..
Er wordt op veel te veel plekken beleid gemaakt, overhead verspilt, zonder concreet zicht op de opname capaciteit van de “markt”. Want naast een veel heldere taakverdeling zou er ook veel meer zicht moeten zijn over wat er gespeeld kan worden en waar. Het is jammer genoeg een feit dat nog maar zo’n 10-12% van het aanbod op de Nederlandse podia uit gesubsidieerd aanbod bestaat.
Zet dat eens af tegen de hoeveelheid die met subsidie wordt gemaakt, erger nog gemaakt moet worden vanuit de speelverplichtingen die de verschillende overheden verbinden aan hun subsidietoekenningen. In 2000 heb ik op verzoek van de toenmalige staatssecretaris voor cultuur (Rick van der Ploeg) al eens onderzocht wat er werd voorgeschreven en wat er toen daadwerkelijk werd afgenomen, er was sprake van een stevige onbalans d.w.z. er werd zeker 10x meer aangeboden dat er ooit fysiek gespeeld zou kunnen worden. Dat is er zeker niet beter op geworden. De speellijstjes zijn alleen maar korter geworden
Willen we daar iets aan doen dan zal er aan de ene kant meer zicht moeten komen/zijn op wat er kan spelen, d.w.z. hoeveel speelbeurten in een seizoen haalbaar zijn en hoe zich dat verhoudt tot de hoeveelheid die gemaakt wordt en er zal een aanvalsplan moeten komen waarmee we meer speelbeurtenmogelijk maken d.w.z. er voor zorgen dat het aandeel gesubsidieerd aanbod niet 10-12% maar bijvoorbeeld 30-40% of meer wordt.
Kortom, ik pleit voor andere vormen van samen optrekken en dat op basis van heldere keuzes, samenhang in overheidsbeleid, een goede kwantitatieve analyse van de mogelijkheden voor aanbod en afname en een aanvalsplan t.b.v. meer gesubsidieerd aanbod op de podia en festivals lokaal, provinciaal, nationaal en internationaal.
Het lijkt me spannend(er) om samen het systeem weer eens opnieuw uit te denken.
Geert Overdam, directeur Theaterfestival Boulevard.