Bestaat er zoiets als een Europese identiteit? Nee, natuurlijk niet. Je gaat al genadeloos de mist in als je zoiets als ‘de Nederlandse identiteit’ probeert te definiëren. Pogingen daartoe zie je vooral bij rechtse, nationalistische politici die op basis van een dubieuze geschiedenisopvatting trachten aan te tonen dat bepaalde mensen hier niet thuishoren. (meer…)
Op zaterdag 2 juni werd in De Balie Europa voor de rechter gedaagd. De tenlastelegging: het immigratiebeleid van de Europese Unie druist in tegen de mensenrechten. In een veelzijdige bijeenkomst werd deze beschuldiging door verschillende getuige-deskundigen ondersteund of weersproken.
Hoe kun je je als burger verzetten tegen onrechtvaardig overheidsbeleid? Je kunt de straat op gaan en actievoeren. Je kunt wachten tot de volgende verkiezingen en gebruik maken van je stemrecht. Of je kunt een rechtszaak aanspannen tegen de staat. Zo won actiegroep Urgenda op 24 juni 2015 de ‘Klimaatzaak van de eeuw’ tegen de Nederlandse overheid, die door de rechterlijke uitspraak gewdongen was om hun beleid ten opzichte van broeikasgassen drastisch te veranderen. Rechtvaardigheid vergt echter een lange adem: de overheid ging hetzelfde jaar nog in hoger beroep, en de uitspraak daarvan volgt pas in oktober van dit jaar.
Maar toch: de juridische strijd tegen de politiek spreekt tot de verbeelding. Tot een rechtszaak rondom het Europese vluchtelingenbeleid is het nog niet gekomen, maar curator Lara Staal en mensenrechtenactivist en kunstenaar Yoonis Osman Nuur namen er zaterdag 2 juni alvast een voorschot op in hun rechtszaak/debat Europe on trial. Het is een bijeenkomst met de codes van een rechtszaak: er is een driekoppige rechtbank van drie juridische experts, er is een aanklager (Nuur zelf), er zijn getuige-deskundigen die verschillende kanten van de zaak belichten en er is een jury: het publiek. Echter, zo legt een van de dienstdoende rechters (dr. Olivia Umurerwa Rutazibwa) uit, er is geen advocaat voor de beklaagde, en de zaak zal niet gaan over wetten en verdragen, maar over morele en ethische vraagstukken. Het publiek is als verzameling Europese burgers zowel jury als beklaagde, en dient eerlijk en open antwoorden te vinden op de schuldvraag.
En de tenlastelegging is stevig. Nuur zet het in zijn openingsstatement helder uiteen: Europa legt in de uitvoering van haar vluchtelingenbeleid haar eigen grondbeginselen naast zich neer. Het Verdrag van Maastricht spreekt over het bevorderen van vrede, het bestrijden van sociale buitensluiting en discriminatie en het respecteren van culturele en linguïstische diversiteit. Deze waarden staan op gespannen voet met het gevoerde beleid, waarin stateloze mensen jarenlang in onzekerheid leven, ‘illegale’ vluchtelingen gevangen worden gezet, bedenkelijke regimes worden betaald om vluchtelingen koste wat kost binnen hun landsgrenzen te houden, en vissers die het leven redden van drenkelingen op zee als mensensmokkelaars worden berecht. Dit alles wijst erop dat Europa handelt vanuit de overtuiging dat de universele mensenrechten niet gelden voor vluchtelingen, en zo tweederangsburgers creëert. Een schuldigbevinding zou volgens Nuur een kans zijn, een begin om een andere koers te gaan varen.
Om deze beschuldigingen te ondersteunen of te weerleggen komt er in Europe on trial een zestiental sprekers aan het woord, die als getuige-deskundigen dienen. De helft van hen brengt een los statement (dit zijn veelal de bijdrages van kunstenaars en (ex)-vluchtelingen). De andere helft wordt na hun bijdrage kritisch bevraagd door zogeheten respondenten in het publiek, die ieder een kanttekening bij het pleidooi van de deskundige hebben voorbereid. Het levert een nuttig, schurend contrast op tussen mensen die vanuit de theorie over de vluchtelingenkwestie praten en mensen die vanuit hun eigen ervaring vertellen wat het betekent om ‘illegaal’ te zijn.
Staal en Nuur hebben duidelijk hun best gedaan om sprekers vanuit verschillende hoeken van het politieke spectrum aan het woord te laten. De eerste spreker, Tilburg University-onderzoeker Sangita Jaghai, is kritisch op de kwetsbare positie waarin zogenaamde ‘stateloze’ mensen leven (mensen zonder nationaliteit), en roept op tot een procedure waarin stateloosheid versneld kan worden vastgesteld zodat deze mensen (en hun kinderen) niet langer in een uitzichtloze positie moeten leven. Meteen daarna komt integratiecriticus Paul Scheffer aan het woord, die bepleit dat het belangrijk is om, met een prachtige Orwelliaanse term, een ‘morele middenweg’ te bewandelen om recht te doen aan de angst en weerstand die in de maatschappij ten opzichte van vluchtelingen heerst, en benadrukt dat Nederland het helemaal niet zo slecht doet qua aantallen opgenomen migranten.
Uiteraard zou het in een echte rechtszaak ook niet raar zijn om getuige-deskundigen totaal verschillende posities in te zien nemen. Europe on trial is echter ambivalent in de mate waarin het de codes van de rechtszaal wenst te volgen. Er is geen advocaat van de verdediging, die in navolging van Nuurs openingssalvo een coherent contranarratief zou kunnen voorstellen, en die dat dan door middel van ‘zijn’ getuige-deskundigen voor de jury aannemelijk zou kunnen maken. Het verhaal van Nuur wordt wel degelijk concreet door sommige getuigen ondersteund (met name door die mensen die zelf een geschiedenis als vluchteling hebben), maar net zo vaak krijg je het gevoel dat eerder de logica van een symposium is gevolgd: een verzameling interessante sprekers deelt met ons hun kennis over een bepaald onderwerp zonder al te specifiek op de ‘schuldvraag’ van Europa in te gaan.
Het heeft misschien te maken met de twee moeilijk verenigbare doelen die Staal en Nuur voor ogen hebben. Aan de ene kant is Europe on trial precies wat de titel doet vermoeden: een kritische blik op het Europese vluchtelingenbeleid, een call to action om onze verantwoordelijkheid te nemen en de dehumaniserende en moorddadige manier waarop we als staten met vluchtelingen omgaan een halt toe te roepen. Aan de andere kant hebben de initiatiefnemers zich specifiek tot doel gesteld om bruggen te bouwen met hun politieke opponenten door hen ook spreektijd te geven en kritische vragen over de bijdrages van andere sprekers te laten stellen. Het is een nobel en pragmatisch streven om een zo breed mogelijk draagvlak voor een politiek doel te creëren, maar qua energie werkt de sterke vertegenwoordiging van rechtse sprekers in tegen het gevoel van gezamenlijke bevlogenheid dat Staal en Nuur ook voor ogen hebben.
Wat de vorm wel oplevert is dat het vrij duidelijk wordt waar het fundamentele meningsverschil tussen links en rechts in schuilt. Professor Migratierecht Thomas Spijkerboer doet in zijn statement een aanzet tot het antwoord als hij zegt dat het dilemma op mensenrechtenniveau is dat staten verplicht zijn die mensenrechten te verdedigen, maar dat staten ook verplicht zijn om hun eigen grenzen te verdedigen. Socioloog en auteur Herman Vuijsje trekt vervolgens een morele rode lijn als hij zegt dat politieke vluchtelingen hoe dan ook opgevangen moeten worden, of ze nu ‘van nut’ zijn voor de maatschappij of niet. En rechter Maxim Ferschtman brengt het in zijn slotwoord bij elkaar in de vraag of het idee dat Europa gevaar loopt vanwege vluchtelingen klopt, en zoja, voldoende rechtvaardiging is voor de manier waarop we vluchtelingen nu behandelen.
Het is misschien een open deur, maar zo wordt nog maar eens onderstreept dat het inhumane beleid ten opzichte van vluchtelingen vooral door angst wordt gevoed en gerechtvaardigd. Die angst kan verschillende vormen aannemen: angst dat de levensstandaard achteruitgaat, angst (zoals bij Scheffer en bij veel politici) dat het volk zal rebelleren als er een beroep op solidariteit wordt gedaan, angst voor een verlies van de eigen identiteit (zoals bij Geen Stijl-reaguurder Frank van Dorp, die meteen recht veerde bij de vraag of Europa te weinig doet om haar eigen burgers en de eigen culturele identiteit te beschermen). Tegen dat soort angst kan geen beroep op moraliteit op.
Aan het slot wordt de schuldvraag van de EU in vijf vragen aan de jury voorgelegd, waarbij er een balans wordt getroffen tussen de culpabiliteit van staten en die van individuele burgers. Europa wordt met een overweldigende meerderheid schuldig bevonden aan alle door Nuur ten laste gelegde feiten.
In een interessante epiloog deconstrueert Staal de dag aan de hand van de juridische codes die in Europe on trial een rol hebben gespeeld. Door de normale gang van zaken in een rechtszaak te contrasteren met wat we net hebben meegemaakt onderstreept ze de mentale ruimte die een dergelijke theatrale aanpak kan bieden. We plegen in het dagelijks leven te vergeten dat wat we als waar zien, het resultaat is van een maatschappelijk en politiek proces. Juist daarom is collectieve ‘waarheidsvinding’ zo essentieel: het biedt ons de kans om de onderliggende aannames steeds opnieuw te bevragen. En de theatraliteit van een project als Europe on trial biedt de kans om ons een realiteit voor te stellen waarin Europa, dat grote, ongrijpbare geheel van staten, lobbyisten en burgers, collectief schuldig wordt bevonden aan het overtreden van de mensenrechten.
De contradictie in de kern van Europe on trial wordt hierin blootgelegd. Staal benadrukt net als Nuur dat schuld een kans biedt. Dat is zeker waar, maar die kans zal alleen worden aangegrepen als de schuld wordt geaccepteerd. Het morele appèl dat Staal aan het eind van haar slotwoord doet, vindt geen vruchtbare grond bij mensen voor wie het lijden van de vluchteling ondergeschikt is aan de angst voor het eigen verlies. Zo wordt de ruimte tot het verbeelden van een andere wereld die Europe on trial wel degelijk biedt, fataal beperkt door het verstikkende pragmatisme van een groot deel van de sprekers, en onderstreept de dag dat de strijd tegen de eigen morele lafheid misschien nog wel de grootste collectieve uitdaging is.
(In het najaar volgen nog The Netherlands on trial en Amsterdam on trial.)
Foto: Manette Ingenegeren