De Nederlandse Dansdagen kiest dit jaar voor een veelstemmige Staat van de Nederlandse Dans. 7 eerdere sprekers benoemen ieder brandende kwesties uit het veld. Hun visies staan al voor de start van het festival online, zodat ze daar vanaf de opening op 29 september besproken kunnen worden. (meer…)
Toneelgedichten: het is een nieuw woord in de Nederlandse taal. Acteur Hubert Fermin (1948) heeft het woord bedacht voor zijn poëziedebuut De voetstap van het personage. Het is een treffende omschrijving van deze omvangrijke bundel waarin hij in lange, verhalende gedichten, vaak grillig van vorm, zijn verleden in het theater oproept. Het is beslist geen gangbare terugblik op een carrière die 46 jaar toneelspelen omspant, van 1975 tot 2021.
Fermin trad op bij gezelschappen als het Publiekstheater, Ro Theater, F-Act, Het Nationale Toneel en De Appel. Wat ik me van zijn optreden herinner, vooral bij De Appel, is zijn welluidende, indringende, nooit gejaagde stem en heel precieze dictie. Mijn eerste kennismaking met Fermin was in de jaren zeventig toen De Appel de Oresteia van Aischylos speelde in de regie van Erik Vos, ik meen in Theater Carré. Legendarische opvoering, met Peter van der Linden als Klytaimnestra. Fermin vertolkte de Ziener en met zijn gedragen dictie beantwoordde hij de klemmende vraag uit die tragedie: ‘Waarom is er geen wind zodat de Griekse vloot ten strijde kan trekken jegens Troje?’ De Ziener kon in verleden, heden en toekomst kijken.
In zijn toneelgedichten doet Fermin dat feitelijk nog steeds, zowel terugblikken in het verleden als kijken naar het heden en de toekomst. De gehele bundel draait om het spanningsveld tussen tekst en personage: dankzij de tekst wordt een acteur het personage maar dankzij de acteur krijgt een tekst gestalte. De bundel opent met ‘Veertien zangen van Firmus’ gevolgd door het tweede en meest omvangrijke deel ‘Vieringen en verleppingen’. Het bedachte personage Firmus, waarin we zonder moeite Fermin kunnen lezen, is ooit begonnen als goochelaar en circusacteur, hij was een ‘circuskind’ dat speelde op zolder en ontwikkelde zich tot een man met ‘de statuur van een personage’. Deze eerste reeks gedichten noemt Fermin ‘identificerend’: wie is Fermin zelf, wie is Firmus en wat of wie is het personage? De conclusie luidt al snel deze: ‘een personage is een acteur is een personage’.
Het klinkt ingewikkeld, dit spel met personage en acteur plus tekst, maar Fermin weet die verwarring prachtig te verwoorden, zoals in deze regels: ‘maar wie kon mij zeggen wie ik was / een oude koning heel veel later misschien’. En die oude koning, dat is natuurlijk Lear aan wie hij verderop in de bundel een gedicht wijdt.
Willem Jan Otten, dichter en voormalig toneelmedewerker van Vrij Nederland, leidt de bundel in en schrijft: ‘De verstrengeling tussen acteur en tekst is het onderwerp van een van de laatste gedichten in dit boek. Het eindigt met de bondigst mogelijke conclusie: ‘de acteur is de tekst’.
Eigenlijk is de bundel een lange monoloog met verschillende invalshoeken die allemaal even theatraal zijn. Van de lezer wordt wel veel kennis verwacht over het toneel en vooral over de rollen die Fermin ofwel Firmus speelde. Hij benoemt in zijn veertien zangen de ‘lotgevallen van het personage / het geworden personage / Firmus’. Vervolgens gaan de zangen over onder meer Willem van Egmond, Kalchas de Ziener, Parsifal, Odysseus en Voss. Deze rol is die van de Duitse acteur Gert Voss uit het stuk Ritter, Dene, Voss (1986) van Thomas Bernhard. Deze acteurs van het Wiener Burgtheater noemt Bernhard ‘intelligente acteurs’. Ze zijn, behalve Voss, Ilse Ritter en Kirsten Dene. Dit schrijft Fermin: ‘kerel kerel / de schouder vastgezet / de hand langs de slaap laat hij het glas gevuld / balanceren op zijn zuster / spreekt hij zijn betonnen jongetje / verpletterd door de schilderijen.’ Geen eenvoudige poëzie. Aan de voorstelling door De Appel met Fermin als Gert Voss bewaar ik herinneringen: ik woonde een repetitie bij en deed daarvan verslag voor NRC Handelsblad in 1998; de regie was in handen van Aus Greidanus. Het ‘jongetje’ waar Fermin het over heeft vervloekt in het stuk de zogenoemde Ahnengalerie ofwel een reeks schilderijen van de voorouders. Hij noemt het ‘weerzinwekkende portretkunst’ en in een vlaag van woede neemt hij ze weg van de muur en zet ze met de beeldzijde tegen de wanden.
De vraag is: begrijpt de lezer al deze verwijzingen? Ik vrees van niet, Fermin maakt het complex en soms ondoorgrondelijk. Want kan het ‘betonnen jongetje’ wel ‘verpletterd’ worden door de schilderijen? Hij is immers van beton.
In het tweede deel, ‘Vieringen en verleppingen’ komen we meer concrete gedichten tegen die gaan over het toneelspelen zelf. Erg mooi is ‘De Metselaar’ over een acteur die ‘steenzenuwachtig’ is en zich dientengevolge inmetselt: ‘de acteur hij metselt zich in’. Ook gedichten gewijd aan het repetitielokaal, aan recensies, de eerste try-out, de vijfde week van het repeteren, over Pinter, het publiek, de laatste voorstelling en bedanken komen aan de orde. Alles in dezelfde stijl van vaak welbewust onaffe zinnen, grillig-associatieve beeldspraak en vele verwijzingen naar de toneelwereld. Het is een goed idee van uitgeverij International Film & Theatre Books om via de website Fermin zelf de gedichten te laten horen voordragen. Dan gaan ze echt tot de verbeelding spreken, en nemen stem, ritme en cadans veel weg van de hermetische stijl.
Tot slot het titelgedicht, ‘De voetstap van het personage’ waarin een souffleur aan het woord komt die ‘al een paar decennia dood is’. Maar hij leeft dus in het gedicht, dat is de truc. Zo begint het: ‘Alsof je het horen kan / de slepende tred van een held die zojuist is afgegaan / het hijgen van de maagd voor haar opkomst // de voetstap van het personage ligt stilletjes / te glanzen in het namiddaglicht / het is blijkbaar alweer herfst.’ Vervolgens blijkt het hele gedicht gezegd te zijn door ‘de dichter van wie men vermoedt / dat hij eertijds een eerzaam acteur was.’
Die eerzame acteur kan niemand anders zijn dan Hubert Fermin zelf. Zo is deze bundel met toneelgedichten ook een soort zelfportret in taal, over een man (‘een grijzige beroeps’) die beseft dat alles wat hij deed op het toneel verdwenen is in de tijd. Daarom overheersen in deze bundel vooral weemoed en eenzaamheid, zoals in het schitterende ‘Wij zijn af’: ‘En jij grijzige beroeps / verlaat de kleedkamer als laatste // doe het licht maar uit / er zijn geen andere mensen / je bent alleen.’
Hubert Fermin: De voetstap van het personage. Uitg: International Theatre & Film Books, 118 blz. Prijs € 19,50. Inl: www.iftb.nl. Portret: Monique Fermin