Op de Amsterdamse Nieuwmarkt staat een monument met als onderschrift ‘Bredero’. Het werd onthuld in 1968, een halve eeuw terug ter gelegenheid van de herdenking van de 350ste sterfdag van de dichter en toneelschrijver, geboren op 16 maart 1585. Het beeld, ontworpen door Piet Esser, stelt het theaterpersonage Jerolimo voor met een ‘deerne’ uit het stuk Spaanschen Brabander (1617).
Vandaag, op 23 augustus, is het 400 jaar geleden dat Bredero stierf, in de vroege ochtend. Ter gelegenheid van dit literaire jubileum verschijnt de biografie De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero (Em. Querido’s Uitgeverij) van literair historicus René van Stipriaan.
Van Stipriaans boek is een overtuigend en meeslepend eerbetoon aan Bredero, van wie nagenoeg nauwelijks documenten in de archieven zijn te vinden. Een biografie in de strikte betekenis is De hartenjager dan ook niet. De eerste hoofdstukken die samen een kleine honderd bladzijden tellen volgen het leven van Bredero, zijn geboorte en jeugd in het zeventiende-eeuwse Amsterdam, zijn ontwikkeling als dichter en toneelschrijver tot aan zijn vroege dood op 33-jarige leeftijd.
Uitvoerig en boeiend plaatst Van Stipriaan Bredero in zijn tijd waarbij hij uitstapjes maakt naar de ontwikkeling van Amsterdam als de wereldstad en handelsmetropool bij uitstek. Hij schrijft zo levendig, dat de lezer als getuige is van Bredero’s aanwezigheid in de stad. Rederijkerskamers, toneelgezelschappen en de klasse van ambachtslieden waaruit Bredero voortkomt krijgen volop aandacht. Voor de toneelliefhebber zijn de passages over de Amsterdamse Stadsschouwburg en de verwikkelingen tussen de calvinisten en katholieken van belang. Nu begrijpen we waarom de Stadsschouwburg op last van het gezag gesloten moest worden: in de Nederlanden begon geleidelijk de kille wind te waaien van het protestantisme, iets waarvan ook toneeldichter Vondel last van had. De schouwburg werd zelfs gesloten.
De dood van de betrekkelijk jonge Brederode in 1618 hield destijds al de gemoederen van de literaire ingewijden en tijdgenoten bezig. Hoe kon deze levenslustige dichter, deze meisjesgek of bon vivant die met zijn geniale opmerkingsgave het hoofdstedelijke leven vastlegde in gedicht en toneelstuk, niet alleen de befaamde Spaanschen Brabander, ook de Klucht van de Koe en Moortje, zo jong overlijden? De laatste zin van het biografische deel luidt: ‘De doodsoorzaak bleef onvermeld.’ En vervolgens opent het nieuwe hoofdstuk met: ‘Waaraan is Bredero overleden? Die vraag zal bij iedereen zijn opgekomen die vernam van zijn veel te vroege dood.’
Vervolgens onthult Van Stipriaan als een echte literaire detective de meest waarschijnlijke, maar nooit met honderd procent zekerheid te zeggen doodsoorzaak: het was liefdesverdriet. Hiermee sluit hij het bekende verhaal buiten dat Bredero in de winter van 1618 onderweg naar Haarlem door het ijs zakte en aan de gevolgen daarvan, in augustus, overleed. Nee, dan is daar de jongedame Magdalena Stockmans, een negentienjarige wees die hij rond de jaarwisseling van 1617-1618 ontmoette. Bredero werd intens verliefd. Maar er verscheen een rivaal op het toneel, de twintig jaar oudere Antwerpse koopman Isaac van der Voort. Magdalena trouwde met hem in juni 1618 en vertrok naar Italië. Bredero’s hart was gebroken en hij sleet zijn laatste levensmaanden in diepe melancholie als ‘d’allerdroeffste man’ die ooit had geleefd.
Voorzichtig, als een gids, loodst Van Stipriaan de lezer langs de weg van zijn bewijsvoering. Hij stuit op tal van passages in Bredero’s oeuvre die met doodsverlangen, liefdesverdriet en zelfs zelfmoord samenhangen en ontrafelt het nooit voltooide toneelstuk Angeniet, dat door zijn uitgever in de nalatenschap werd aangetroffen. Op diens verzoek voltooide de jonge Amsterdamse collega-dichter Jan Jansz. Starter het stuk. Deze introduceerde in Angeniet de geest van Bredero die na zijn dood laat weten eindelijk ‘groote rust voor mijn ghemoedt’ te vinden. Met behulp van ingenieuze tekstanalyse en vergelijkingen met andere dichters weet Van Stipriaan de lezer ervan te overtuigen dat zelfdoding Bredero’s laatste daad is geweest.
Een andere aanwijzing vindt Van Stipriaan in het prachtige gedicht ‘Oogen vol maiesteijt’ waarin Bredero aan intens liefdesverdriet uiting geeft. Hij stuurde het gedicht zelfs naar Rome, naar ‘Mademoiselle Madame Madalena Stocmans’. De aanbeden vrouw ontving Bredero’s wanhoopskreet, want het bevindt zich in haar nalatenschap; maar ze heeft vermoedelijk nooit gereageerd. Van Stpriaan concludeert met de volzin: ‘Liefdesverdriet is niet direct dodelijk, maar de effecten van liefdesverdriet – stress depressiviteit – kunnen op de lange duur een sterk gezondheidsondermijnend effect hebben en leiden tot het sinisterste: de uiterste wanhoopsdaad.’
Bij alle lof die het boek verdient, is er voor de echte theaterliefhebber een tekort: Van Stipriaan bespreekt weliswaar uiterst minutieus elk van Bredero’s toneelstukken maar gaat niet in op opvoeringen ervan. Zo laat hij wel het affiche zien van Moortje, in 1993 opgevoerd door het Nationale Toneel in de regie van Hans Croiset, maar over de voorstelling zelf komen we niets te weten. Van Stipriaan is een letterkundige, geen toneelhistoricus en -kenner van de opvoeringsgeschiedenis tot op recente datum van Bredero’s werk. Die toneelgeschiedenis moet nog geschreven worden, niet vanuit een bibliotheek maar vanuit de schouwburgzaal, want dáár gebeurt het. De hartenjager is daartoe een schitterend en belangwekkend begin.
Het Bredero jubileumjaar 2018 kent tal van activiteiten. In de tentoonstellingsruimte van Bijzondere Collecties UVA aan de Oude Turfmarkt is de expositie te zien Een kleurrijke Amsterdammer uit de Gouden Eeuw, waarin Bredero gepresenteerd wordt als de eerste echte ‘Amsterdammer’. De tentoonstelling biedt met affiches, tekstboeken en tal van andere voorwerpen zicht op het leven van Bredero als kleurrijk en vooral mateloos populaire dichter.
Twee Leidse literatuurwetenschappers, Olga van Marion en Tim Vergeer, geven een interpretatie van Bredero’s toneelstuk Rodd’rick ende Alphonsus (geschreven 1610, opgevoerd 1616) als een pleidooi voor homoacceptatie avant la lettre. Ze presenteren de liefde tussen beide ridders die de hoofdpersonen zijn als een homoseksuele liefde. ‘Bredero stelt in zijn treurspel een liberale kijk op vriendschap, seksualiteit en liefde centraal, die in de 21ste eeuw nog steeds vooruitstrevend is,’ aldus de auteurs. En: ‘De beide ridders strijden niet om de liefde van een vrouw, maar om elkaar.’ Ze betogen dat er nooit eerder over homoseksualiteit in Bredero’s werk is geschreven, maar dat is niet juist: Van Stipriaan wijdt in De hartenjager bij zijn analyse van hetzelfde treurspel enkele behartenswaardige passages aan Bredero en de homoseksualiteit. Maar de auteur bepleit voorzichtigheid en we moeten aldoor met de historische blik en de historische context naar thema’s kijken als mannenvriendschap en die niet meteen duiden als homo-erotiek, eerder als zielsverwantschap in een hoofse code. Het zou mooi zijn als Rodd’rick ende Alphonsus eens opgevoerd wordt, dan kan dit op zich interessante motief in het spel uitgedrukt worden, met andere woorden: Bredero zou terug moeten op de planken.
Lees hier onze tips voor het jubileumprogramma.