De repetitieve beat is als een motor bij de voorstellingen op dag 5 van het ITS Festival
Vrijdag was alweer mijn laatste dag op het ITS Festival – zaterdag en zondag neemt collega Moos van den Broek het van me over. Het was een mooie afsluiter, een gevarieerde selectie van interessante performances uit Amsterdam en Maastricht, die ieder op hun eigen manier worstelden met de verhouding tussen tekst en beeld.
De Expozaal van Vlaams Cultuurhuis De Brakke Grond heeft voor Paradijsvertraging de uitstraling van een biologisch laboratorium gekregen. De ruimte staat vol verrijdbare bakken – negen stuks, een voor iedere afstudeerder van de Amsterdamse mimeopleiding – die onder andere dienst doen als kweekgrond voor nieuw leven.
In de mooiste scène van de door Ko van den Bosch geregisseerde voorstelling ontdekken de personages een klein plantje in een van de bakken, dat ze vervolgens met de grootst mogelijke zorg herplanten, bewateren en verzorgen. In het euforische feest dat op dit voorzichtige succes volgt gaan ze echter zo los dat het plantje uit het oog wordt verloren en volledig wordt vernietigd. Bij de ontdekking vervalt de groep in de zwartste wanhoop en uiteindelijk in apathie. Het is een ijzersterke metafoor voor de kortzichtige manier waarop we nu met de ecologische crisis omgaan, en de spelers maken er met hun scherpzinnige fysieke spel een zowel hilarisch als hartverscheurend kleinood van.
Sowieso ligt de kracht van Paradijsvertraging in het bewegingstheater. Het zal niemand verbazen dat deze mime-afstudeerders in hun tekstbehandeling niet de precisie, beheersing en gelaagdheid aan de dag kunnen leggen waarover ze wel in hun lichamelijke performance beschikken. Het is daarom ook jammer dat de voorstelling toch zo veel tijd en ruimte voor monologen uittrekt. Het falen van de tekstscènes ligt niet alleen aan de uitvoering ervan: de teksten zelf zijn ook te illustratief en ondermijnen de nuance van de rest van de voorstelling.
Desalniettemin blijft de voorstelling door de spannende choreografieën overeind. Een speciale vermelding moet gaan naar Sue-Ann Bel, die met haar enorme intensiteit iedere scène waarin ze een rol speelt optilt. Maar vooral in de collectiviteit vindt Paradijsvertraging het sublieme: in het rakelings langs elkaar scheren met de bakken op wieltjes, in het knallen van hout tegen hout, in de simultane collegialiteit en competitiedrang, in het beeld van een menselijke toren die naar het licht reikt.
De tegenovergestelde balans tussen tekst en lichaam is te zien in Waakvrees, de afstudeervoorstelling van Boris Kip (regie aan de Toneelacademie Maastricht). In een indrukwekkende, door de regisseur zelf geschreven tekst ontmoeten vier personages elkaar op een perron. Een van hen had zich bijna voor de trein geworpen maar wordt door een van de anderen gered. Uit hun ongemakkelijke samenzijn ontstaat een voorzichtige vriendschap, die echter altijd geforceerd blijft aanvoelen. De door trauma samengebrachte groep kan elkaars existentiële eenzaamheid niet echt oplossen.
Kip heeft een razend slim framing device voor zijn voorstelling bedacht: het stuk begint in een kleuterklas, waarin een vrij intense kleuterjuf (de onvolprezen Femke Arnouts) met de kinderen een rollenspel over hun te verwachten volwassen leven speelt. Omdat ze de geschetste toekomstscenario’s baseert op haar beeld van het gezinsleven van de kinderen, kleeft er een onderlaag van determinisme aan Waakvrees, een idee dat je nooit aan je jeugdtrauma’s kunt ontsnappen. Hoewel dit een deprimerend uitgangspunt is, weet Kip genoeg zwarte humor en pure vervreemding in zijn tekst te leggen om zijn voorstelling behapbaar te houden.
Het ontbreekt de regisseur alleen aan visueel vernuft. De mise-en-scène is eentonig, het decor is illustratief en het lichtplan is basaal. Op den duur wordt Waakvrees toch te veel van hetzelfde: scène na scène kijken we naar vrijwel statische lichamen die tekst reproduceren. Dat ligt niet aan de acteurs: alle vier weten ze in hun tekstbehandeling mooie, weerbarstige personages te schetsen. Kip leunt echter te veel op het verbale om zijn interessante wereld ook echt tot leven te laten komen.
In Het sterven van Kim Karssen is een goede tekstregie dan weer the missing link. In de ode aan de sterfscène die ze samen met haar klasgenoot Benjamin Abel Meirhaeghe ontwikkelde, zet Karssen in haar monologen de dramatiek flink aan: met rauwe stem schreeuwt ze het uit van zelfbeklag en -medelijden. De nadruk op buitenkant laat geen enkele ruimte voor kwetsbaarheid of psychologische gelaagdheid, en door het monotone gejammer verslapte mijn aandacht zo zeer dat ik de teksten niet eens meer binnen kreeg.
En dat is zonde, want de insteek is interessant en wordt zeer consequent gevolgd. Tussen de twee sterfmonologen in zit bovendien een prachtig schimmenspel op de muziek van Goethe’s Erlkönig, waarmee op een puur beeldende (en muzikale) manier het gegeven van de dood wordt weergegeven. Jammer genoeg laat de overdrijving in het spel van Karssen een dergelijke gelaagdheid in de tekstscènes niet toe.
Foto: Paradijsvertraging