De beoordeling van de subsidieaanvragen voor het komende kunstenplan lijkt vooralsnog geen vertraging op te lopen. Ondanks de coronamaatregelen, liggen zowel het Rijk, Rotterdam als Amsterdam op schema. De meeste commissies vergaderen nu online. (meer…)
‘Het cultuurbeleid in Nederland mist scherpte en kent veel te veel braafpraat.’ Dat schrijft Melle Daamen in een opiniebijdrage in NRC Handelsblad van zaterdag 7 december. Door het krampachtig vasthouden aan het Thorbecke adagium ‘schuift de sector fundamentele vragen voor zich uit en wordt het gesprek over cultuurbeleid beheerst door talloze hypes, heilige huisjes en onbewezen premissen’.
Daamen, directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg en lid van de Raad voor Cultuur, pleit voor ‘vertraging’ – minder voorstellingen, meer aandacht voor publieksbinding en educatie, minder nadruk leggen op het zelf produceren van alle vormen van kunst. ‘Moeten wij,’ zo schrijft hij op persoonlijke titel, ‘nog vasthouden aan het in eigen huis hebben van alle kunstsectoren, zoals opera, ballet, film op het hoogste niveau?’ Eigen ketens kosten veel geld, op een aantal terreinen kunnen topkunstenaars even goed worden ‘ingevlogen of ingehuurd’.
Als een belangrijk probleem van het huidige kunstklimaat beschouwt Daamen ook de nadruk die wordt gelegd op ‘het nieuwe en vernieuwende’. ‘Het lijkt wel of bij de interpretatie van het begrip “kwaliteit” in ons cultuurbeleid de aandacht vrijwel uitsluitend uitgaat naar vernieuwing en veel minder naar ambachtelijkheid en zeggingskracht’. Dat leidt tot overproductie, vluchtigheid bij het kijken en minder binding met het publiek.
Daamen bestrijdt dat er een brede humuslaag nodig is om toptalent te genereren. ‘Het is het beeld van de piramide, een noodzakelijke brede basis en een smalle top. Evengoed zou ook het model van de trechter kunnen worden genomen. Het cultuurbeleid is dan niet primair gericht op de onderkant, maar op het stimuleren van het beste. De kunsten en de kunstenaars bestaan immers vanwege zichzelf, die redden zich wel, ook zonder cultuurbeleid.’
‘Nederland is echt te klein voor negen grote gesubsidieerde toneelgezelschappen, elf orkesten, zeventien muziekensembles, vier grote dansgezelschappen en nog eens dertig kleine meerjarig gesubsidieerde toneelinitiatieven, veertien landelijk gesubsidieerde dansinitiatieven en zes muziektheatergezelschappen,’ aldus Daamen. ‘Maak het podiumkunstenbestel kleiner, breng meer verdieping en verschuif de subsidies meer van aanbod naar vraag, zoals dat in Vlaanderen het geval is.’
De laatste wezenlijke beleidsvraag die Daamen aan de orde stelt is of het cultuurbeleid ertoe moet dienen om kunstinitiatieven op gang te helpen of om met subsidies kunstuitingen mogelijk te maken die op de vrije markt niet van de grond zouden komen. Hij pleit ervoor niet binnen één beleid beide tegelijkertijd te faciliteren maar voor een van beide te kiezen.
Scherpe keuzes, daar gaat het Daamen om. ‘Bij gebrek aan keuzes en inhoudelijke input vanuit de sector zelf, gaat de overheid voort met het technocratiseren van het cultuurbeleid. Dat is de dood in de pot, want kunstenaars en de kunsten zijn niet te plannen en niet te regelen in een structuur. In die zin is kunstbeleid eigenlijk een contradictio in terminis.’
Daamen schrijft dat een aantal collega’s het al met hem eens is, maar hij is zich er ook van bewust dat zijn opvattingen weerstand zullen oproepen, dat hem “nestbevuiling” zal worden verweten. ‘Maar ik ben ervan overtuigd dat als we het niet zelf doen – als de kunstensector niet zelf verantwoordelijkheid neemt voor keuzes en discussies over thema’s als vergrijzing, globalisering, maatschappelijk draagvlak, overproductie en publieksbinding – dan wórdt het voor ons gedaan.’
Daamens opiniebijdrage is de tweede die in korte tijd verschijnt namens personen die in relatie staan tot de Raad voor Cultuur. Eerder al verweten de secretaris van de Raad, Jeroen Bartelse, samen met Raadslid en hoogleraar organisatiekunde Mathieu Weggeman op persoonlijke titel in de Volkskrant minister Jet Bussemaker geen visie te hebben op kunst en cultuur en door afwezigheid van cultuurbeleid bij te dragen aan ‘onherstelbare afbraak en gemiste kansen’.
In een reactie laat Joop Daalmeijer, voorzitter van de Raad voor Cultuur, weten dat de Raad binnen een paar maanden met een advies komt hoe het subsidiestelsel zou kunnen worden aangepast om het overaanbod in de cultuursector te bestrijden. Jet de Ranitz, voorzitter van belangenorganisatie Kunsten ’92, merkt op dat Daamen aan de orde stelt hoe groot Nederland op het gebied van kunst en cultuur wil zijn. Zij vindt het bijzonder dat een klein land grote kwaliteit kan voortbrengen. En die kwaliteit ook buiten Nederland kan laten zien.
Foto: Michiel Goudswaard
“Het cultuurbeleid in Nederland mist scherpte en kent veel te veel braafpraat” schrijft Melle Daamen in het NRC. de term ‘Braafpraat’ komt uit het boek ‘Hoe word ik een Rat’ van Joep Schrijvers, en Melle Daamen heeft dit boek kennelijk goed bestudeerd. Rat worden is hem dan ook gelukt.
Het Lied van de Knuppels in de Hoenderhokken.
Waarom werpt de heer Daamen zich als knuppel in het hoenderhok? Op het eerste gezicht en naar eigen zeggen, omdat er naar zijn zin niet voldoende werd gereageerd op zijn vorige knuppel, in juni, die vaagweg over culturele ondernemers ging. Nu richt hij zich, “om het debat wat te prikkelen, om het debat wat minder saai te maken”, op de kippetjes van het Nationaal Ballet. Die zijn te duur, dat moet ook kunnen met plofkippetjes uit Petersburg, stelt hij. En voilà: het hele circus van kunstknuppels staat op en begint instemmend ritueel een klepperende klompendans die met zijn enkelvoudig ritme ‘de kunstwereld’, zoals zij dat noemen, doet opspringen. Een klompendans die nu al minimaal sinds het aantreden van Gitta Luiten als adviseur van Rick van der Ploeg, kort voor de eeuwwisseling, in een vierjarige cyclus, zichzelf in de staart bijt. Binnen de kortste keren zit Knuppel bij Pauw en Witteman, waar hij mag vertellen dat ‘hij natuurlijk wel weer kritiek zal krijgen’, alsof hij daarmee die kritiek heeft weersproken. En P&W? Zij knikken, enthousiast, houden de klok in de gaten voor de zapservice, en het koor om hen heen roept: “ Ach! “ en “Wee!”
Het is duidelijk: daamen en de zijnen beschouwen deze wereld als hùn wereld. Een wereld waarin niemand rechten heeft, behalve zij. Een wereld waarin kèuzes moeten worden gemaakt. Ook al zo’n embleem: èchte keuzes. Keuzes uit het verleden zijn nooit èchte keuzes. Zij bieden geen garanties voor de toekomst. Nee: Keuzes, nù. En wie gaan die keuzes maken? Welnu, natuurlijk: zij – zijne majesteits werpers der Koninklijke Knuppels, die het debat verlevendigen door schijnbaar badinerend het voortbestaan van Het Nationaal Ballet ter discussie te stellen. En wie het niet met hen eens is (en, voor de duidelijkheid, ik ben het niet met hem eens) is bij voorbaat uitgeteld, want bang voor duidelijke keuzes die nu eindelijke eens moeten worden gemaakt.
Hoe luidt dit eentonig lied der knuppels? “Er is overproductie in de kunsten. Het kan allemaal economischer. Er is eigenlijk geen vraag naar kunst meer. ‘Het Kunstbeleid moet beter’”. En het koor om hen heen roept: “ Ach! “ en “Wee!”
Zij die steeds weer de knuppels werpen echter, zijn vreemd genoeg ook steeds degenen die zelf geacht worden vorm te geven aan dat kunstbeleid dat beter moet: zij verhouden zich dialectisch tot zichzelf. De door hen bestierde kunstenaars moeten zich van project tot project opnieuw uitvinden, maar zelf zitten ze in hun posities geroest.
Het zijn bestuursleden van fondsen, van adviesraden en raden voor cultuur, het zijn ministers, en platformbouwers als Kunsten ’92 en Federatie, het zijn de mensen die aan zelfontworpen knoppen zitten als het gaat om het openen en sluiten van de subsidiesluizen, het zijn mensen die vinden dat ze ervoor hebben gestudeerd om dat te kunnen doen.
Bij elke nieuwe klap van een knuppel reageren de media als Père Ubu: Wattekak! (in de geniale vertaling van Joachim Robbrecht voor Oostpool/Sonnevanck): Zonder geheugen, zonder filosofie, alleen maar blij dat de kippetjes weer eens kakelen. Niemand die vraagt: “maar dat zeiden jullie twee jaar geleden toch ook al? Maar dat zeiden jullie zes jaar geleden toch ook al? Maar dat zeiden jullie tien jaar geleden toch ook al? Maar dat zeiden jullie veertien jaar geleden toch ook al? Hebben jullie in die tussentijd dan niets gedaan?” Niemand die bij voorbeeld vraagt “ Wat bedòel je eigenlijk met overproductie?”
Intussen blijven de kippetjes onveranderlijk terzijde van dit debat gesteld. Het zijn er immers teveel, dat is het probleem, daar is niet aan te beginnen. Want de knuppels spreken, vinden ze zelf, nàmens de kippetjes – maar ook: namens de hardwerkende Nederlanders die ‘nu eenmaal’ geen kunst meer willen. Ze spreken dus: namens Iedereen.
Dus is zit er ook niemand aan tafel die zegt: Meneer Daamen, U verwisselt oorzaak en gevolg: het Nationaal Ballet is er niet omdat er subsidie is, maar er is subsidie omdat het Nationaal Ballet er is. En het Nationaal ballet heeft zijn wereldstatus niet omdat ze subsidie hebben, maar omdat Van Danzig, Kylian, van Manen konden werken met een klassiek balletgezelschap. En Nederland heeft geen ‘dure’ balletopleiding ‘vanwege het Nationaal Ballet’, maar omdat jonge mensen in Nederland met hart en ziel kiezen voor ballet – waar dan ook ter wereld. En bij het Nationaal Ballet komen dansers uit de hele wereld, omdàt het gezelschap een topgezelschap is, en ze komen dus niet van een ‘dure Nederlandse opleiding voor het nationaal ballet’. En “Het Nationaal Ballet houdt immaterieel erfgoed in leven, zoals ook de symfonieorkesten dat doen, of de behoeders van materiaal erfgoed zoals historische binnensteden of van schilderijen zoals de Nachtwacht of de Zaaijer. “ Of “Alle kunsten die werken met moeilijk te vervangen uitvoerende kunstenaars hebben te maken met de wet van Beaumont”. Of: “Waarom mogen wij ons geen zorgen maken over Gewoon Goed Werk in de kunsten? “
Dààrom is er subsidie: omdat de kunsten er zijn, en niet andersom.
Meneer Daamen zegt dat de musea moeten samenwerken, internationaal fuseren, – want dat doet het bedrijfsleven ook. De rest van de wereld begint inmiddels te brijgrijpen wat de consequenties zijn van dat internationaal fuseren, maar meneer Daamen zegt: dat is nodig omdat de prijzen van Kunst zo gestegen zijn. Hij vindt dus dat de musea moeten concurreren met het geld van Oliesjeichs en Russische maffia, met de klandizie van de Nieuwe Bijenkorf-Experience, kortom.
Niemand aan tafel zegt: Meneer Daamen, tegen de tijd dat je moet kopen bij Christies of bij Gagosian, ben je te laat. Een goed museumdirecteur is geen high-end buyer, dat is een koper die weet wat ze doet. Ze heeft een wijdvertakt netwerk onder eigentijdse kunstenaars, ze koopt uit de ateliers.
Zou iemand zulk soort dingen in zijn nabijheid zeggen, zou de heer Daamen die ongetwijfeld wegwerpen als kippengekakel, met “het was maar een voorbeeld. Waar het mij om gààt, is om de discussie. Het gaat er om dat we Keuzes moeten maken. Nu.” En het koor om hen heen roept: “ Ach! “ en “Wee!”
Alsof hij en de zijnen, zelfgeautoriseerde werpers der knuppels, die discussie niet al zestien jaar voeren, elke keer weer, als er weer eens een nieuw vier-jarenplan voor een nieuwe subsidieperiode uit de modder wordt getrokken. Want dàt is hier aan de hand: De kunstknuppels maken zich op voor de nieuwe kunstennota, de nieuwe subsidieronde. En het koor om hen heen roept: “ Ach! “ en “Wee!”, terwijl ze de inmiddels oude vertrouwde stukken weer eens op het oude vertrouwde bord zetten voor een plompe boerendans met een herdersmatje als uitkomst.
Nu wordt het, wat de kippetjes betreft, dus maar eens tijd om schoonmaak te gaan houden onder de Kunstknuppels.
Wat is er aan de hand? Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, sinds Tomaat , Notenkraker , Kassies (laat duizend bloemen bloeien), André van Duin en het REM-eiland, is er sprake van een explosie van cultuur, hoge en lage, die Nederland tot in zijn diepste vezels heeft doordrongen. Die explosie wordt gaande gehouden door een chaotische gemeenschap van scheppende en uitvoerende kunstenaars (die elkaar, dat is waar, soms het licht in de ogen niet gunnen en daarom makkelijk tegen elkaar zijn uit te spelen) , van wetenschappers en van Internet , en van geïnteresseerde bourgeoisie waaronder enkele politici. Die laatsten laten uit de algemene middelen een relatief bescheiden stroompje (belasting)geld naar de kunsten stromen, en het is dat stroompje waar de kunstknuppels zich invreten zoals gekke mieren in elektrakastjes. Van kunst weten ze vaak nauwelijks iets, van subsidiestromen daarentegen alles.
In het debat ‘over de kunsten’ gooien ze dan, al naar het hen uitkomt, het gesubsidieerde deel van de cultuur en het geheel van de cultuur door elkaar. Als ze het hebben over ‘overproductie’, vergeten ze te vermelden dat die zogenaamde overproductie wordt veroorzaakt vanuit de niet-gesubsidieerde cultuur. Terwijl de heer Daamen een wanstaltig kippenhokje liet bouwen op de tempel die hem in beheer is gegeven, schoten en schieten de commerciële theaters om hem heen als paddenstoelen uit de grond: de Theaterfabriek, het Nieuwe de la Mar, Theater Amsterdam.
Als de kunstknuppels het hebben over het falen van subsidie ‘omdat de zalen leeg zijn’, vergeten ze te vermelden dat die zalen groot zijn om de commerciële cultuur een bestaansbasis te geven.
Als ze zeggen dat het verlagen van de drempels niet werkt omdat ‘de massa’ niet naar de kunst komt vergeten ze te vermelden dat die massa massaal naar de commerciële kunst gaat, en dat subsidie niet tot doel heeft om de massa naar de kunst te dwingen, maar om de kunst toegankelijk te maken àls er iemand uit die massa naar de kunst zou willen. En dat dat ook gebeurt. Maar àls dat gebeurt roepen de knuppels dat het om uitzonderingen gaat, terwijl ze de kunstenaars, die roepen dat het hen nu juist om die uitzonderingen te dòen is, uit de discussie smoren.
De heer Daamen noemt zichzelf Cultureel Ondernemer, maar hij ìs helemaal geen ondernemer. Hij is een werknemer die is aangesteld om bedachtzaam gemeenschapsgelden uit te geven, hij is de conciërge van de Amsterdamse stadsschouwburg. Ondernemingsgewijze gezien zou hij het beheer van de schouwburg in handen moeten geven van Joop van den Ende, het beheer van Toneelgroep Amsterdam in handen van Hummelinck Stuurman, en het beheer van ‘Expanding Theatre’ in handen van de Balie, de Rode Hoed, van Steve Austen, of van Pakhuis de Zwijger.
Àls er dus al sprake is van overproductie in de kunsten, dan wordt die niet veroorzaakt door het gesubsidieerde deel van de cultuur, maar door de commerciële cultuur die, lerend van wat er in zijn zaal gebeurt, hem en zijn medeknuppels massaal rechts passeert. De paniek die Daamen bevangt als hij Van den Ende in DWDD, glimmend namens nota bene het Holland Festival, ziet aankondigen dat hij een afgelebberde productie die al 6 jaar wereldwijd draait (War Horse) zeven weken lang in Carré heeft gezet (40 voorstellingen) – die paniek is de achtergrond waartegen zijn gezwaai met knuppels beter te begrijpen is: het inzicht in zijn eigen, zeer beperkte, relevantie als het aankomt op Kunst en Cultuur in Nederland. Als een vampier zet hij daarom zijn tanden in de nek van Igone de Jongh: als ondode heeft hij nieuw bloed nodig, en bij Halina Rijn, slavin in zijn eigen huis, durft hij het niet.
Zo laten hij en de zijnen zich zien voor wat ze zijn: de ondoden, de vampiers van de kunst. Het wordt tijd voor knoflook en voor een houten staak, want al te lang nu beheersen zij de discussie waarvan ze stelselmatig beweren dat die er niet is.
Is het nodig dat die discussie steeds weer defensief, langs de lijnen van ‘overproductie, ondernemersschap, vergrijzing, wegblijvend publiek’ wordt gevoerd?
Is het nodig om steeds weer te denken in termen van destructie, zoals deze kunstbonzen nu al jaren doen?
Welnee. Een paar voorzetten, specifiek toegespitst op de heer Daamen in zijn twee functies:
1. de Raad voor Cultuur
– de RvC moet worden omgebouwd. Door de opzet ervan, de onderverdeling van het veld in disciplines, onderhoudt hij scheidsmuren in het veld, onderhoudt hij een stelsel van verdeel en heers. Kunstenaars organiseren zich niet in disciplines maar, cross-disciplinair, in stromingen. Theatermensen werken samen met choreografen, schrijvers, musici, componisten, filmers. Dus ook de raad voor cultuur moet worden georganiseerd volgens een stromingenmodel, stromingen waarbinnen kunstenaars elkaar niet bevechten, maar bewonderen.
-de RvC moet adviezen uitbrengen aan het kunstenveld als geheel. Na het advies mogen dan éérst de sponsoren, het mecenaat en commerciële producenten intekenen op de gezelschappen die subsidie hebben aangevraagd, en over de projecten die overblijven wordt het geld verdeeld dat door het rijk ter beschikking wordt gesteld. Deze projecten worden dan in productie genomen door de stromingen waartoe ze behoren.
2. de Schouwburg
Elk theater of podium voor muziek beheert momenteel een database van gegevens die worden geoogst bij de verkoop van kaarten, waarin meer of minder duidelijk staat waar het publiek woont en waar het in is geïnteresseerd. Al die databases zijn van elkaar gescheiden, en eigenlijk onbruikbaar voor het publiek, zowel als onbruikbaar voor de scheppende en uitvoerende kunstenaars. Wij willen dat die databases bij elkaar worden gebracht en bruikbaar worden gemaakt voor zowel kunstenaars als voor publiek. Op dit moment beschouwen de theaters en podia zich als eigenaar van die data. Dat zijn ze niet; ze beheren die momenteel (slecht) namens het publiek en namens de kunstenaars. Als die data goed worden beheerd, kunnen kunstenaars en publiek kunnen elkaar vinden via een netwerk waarin podia en musea knooppunten vormen.
Voorstellen als deze zullen, indien uitgevoerd, een diepgaande invloed hebben op de wereld van kunst en cultuur. De bespreking ervan gaat het kader van deze reactie te buiten, maar ze moeten , wat mij betreft, onderwerp van de discussie over nieuwe richtingen in de cultuurpolitiek worden.
Marc-Jan Trapman is toneelschrijver, lid van het bestuur van de vakgroep theater van de FNV-KIEM en van het platform FNV-KIEM Twente. Hij schrijft deze reactie op persoonlijke titel.
Marc-Jan Trapman geeft de opinie-onzin van Melle Daamen voortreffelijk (maar nog iets te vriendelijk) weer…..jammer dat de NRC op schandelijke wijze de vele negatieve reacties niet kan ( wil?) publiceren, met uitzondering van de regels die Han Ebbelaar en Alexandra Radius kregen toegewezen. Ze vegen de vloer aan met een grote amateur uit de Nederlandse Theaterwereld. Jammer dat de NRC velen de mond heeft gesnoerd.
BALLETFEEST IN SINT PETERSBURG……..HET MARIINSKY BALLET IN JUNI A.S. MET WERKEN VAN HANS VAN MANEN
“Topballet kun je ook uit Petersburg laten invliegen….”, stond er december j.l.in de N.R.C. als kop boven een tekst van Melle Daamen, directeur van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Met domme opmerkingen en geraaskal (waarin de Nederlandse balletwereld wordt beledigd en met name Het Nationale Ballet) heeft het bestuurslid van de Raad voor Cultuur (hoe komt zo’n man in dat bestuur?) een opening willen ontlokken voor een z.g.n. kunstdebat. We hebben vernomen en geconstateerd dat er al een kunstdebat is geweest ( waarin volgens volgers twee letters in het woord ‘ kunstdebat’ geschrapt kunnen worden) Wat beweerde het bestuurslid van de Raad voor Cultuur in de N.R.C.? We laten hem nog even aan het woord: ” Men kan zich afvragen of die eigenstandige ballettraditie per se in Nederland verankerd moet zijn, kan de ballettraditie , in ambachtelijke en museale zin, niet beter in bijvoorbeeld Parijs en Petersburg verankerd zijn?.
Enfin, we moeten het maar snel vergeten, want het zou achteraf toch prachtig zijn als Melle binnenkort het beroemde Mariinsky Ballet uit Sint Petersburg laat invliegen (uiteraard op kosten van de gemeenschap) en het gezelschap in zijn eigen theater laat optreden. Dan gaan hopelijk (en eindelijk) zijn ogen open en kan hij repertoire zien van wereldniveau dat al jaren op het programma staat van o.m.Het Nationale Ballet en het N.D.T. Er worden balletten uitgevoerd van de briljante Nederlandse choreograaf Hans van Manen, mogelijk heeft hij daar wel eens van gehoord. Het is een echte Amsterdammer die jaren in de straat heeft gewoond waar nu de artiesteningang is van de Stadsschouwburg. TONNY EYK