Na ongeveer 2500 keer met angst en beven het podium op te zijn gestrompeld, kreeg Hans Dorrestijn er zowaar steeds meer lol in. Maar de 84-jarige tekstdichter-cabaretier, die zich aan het begin van de avond verontschuldigde met ‘sorry lieve mensen, daar ben ik nog’, heeft nu toch eindelijk een punt achter zijn solocarrière gezet. Op maandagavond negen december 2024 maakte Hans Dorrestijn in de Amsterdamse Kleine Komedie voor de laatste maal een diepe buiging, die beantwoord werd met een lange, staande ovatie.

Zijn lange podiumloopbaan overziend, die begon met de ook al niet zo opgewekte Lévi Weemoedt als het Duo Blij in de ‘open jongerenriolen’, komen de woorden treurigheid en melancholie prominent naar voren. De jeugd van Dorrestijn was ronduit miserabel, met een stiefvader die alleen zijn handen thuis hield als Wim Kan op de radio was. En de relatie met vrouwen is bijna altijd problematisch geweest. Maar een gewelddadige stiefvader (‘Ging ome Jan maar dood’), mislukte huwelijken (‘Zelfs Christus aan het kruis had het beter dan ik thuis’), talloze depressies (‘Zoveel uren, minuten, seconden, gaat het noodlot al te keer. De tijd heelt alle wonden, maar slaat er nog veel meer.’) en drankverslaving (‘Iedereen heeft wel wat, licht beneveld ladderzat. In ieder glas zit spijt en pijn. ’t Meest in dat van Dorrestijn.’) bleken wel een literaire goudmijn.

Ontelbare liedjes, conferences en romans heeft Dorrestijn gevuld met zijn persoonlijk leed, waar hij altijd een zalige wrange humor aan koppelde. Het maakte hem, naast grootheden als Willem Wilmink, George Groot, Annie M.G. Schmidt, Ivo de Wijs, Jan Boerstoel en Jeroen van Merwijk, tot een van de beste en meest kleurrijke tekstdichters die het Nederlandse cabaret heeft voortgebracht. Hij vertolkte zijn eigen materiaal, maar schreef ook meesterlijk werk voor onder anderen Adèle Bloemendaal en Don Quishocking.

George Groot schreef de hoestekst van de eerste Dorrestijn lp Bofkont, die in 1974 verscheen: ‘Zijn optreden is zo eczeemverwekkend onhandig, dat je ademloos toekijkt. Daarentegen zingt hij met de stem van een stervende raaf over de verschrikkingen van het bestaan elke zaal plaat.’ De sfeer en inhoud van de optredens van Dorrestijn zijn eigenlijk in al die jaren niet veranderd en dat maakte hem uniek en bij een steeds groter wordend publiek geliefd. Niet alleen volwassenen, maar ook kinderen hebben door zijn televisiewerk voor onder meer De Stratemakeropzeeshow en Het Klokhuis van zijn teksten kunnen genieten, ook al heeft niet alles de uitzending gehaald: ‘Pieleman, pieleman, trek er maar eens lekker an.’

In zijn solo-slotakkoord ’t Houdt een keer op zagen we een vertrouwd beeld: Dorrestijn (Ede, 1940) komt op met een dik pak A4’tjes (hij leerde nooit iets uit zijn hoofd), leest zijn verhaaltjes en gedichtjes met zijn krakende stem voor en komt alleen van zijn plek af om achter de piano enkele liedjes te zingen. Een paar programma’s liet Dorrestijn het pianospel over aan de in 2016 overleden Martin van Dijk. Zijn vroegere begeleider en vriend werd uitgebreid geëerd in een blokje waarin Dorrestijn beseft dat hij tot de ‘ultieme achterblijvers’ behoort, want ook collega’s die hem zeer na stonden als Harry Bannink, Adèle Bloemendaal, Willem Wilmink, George Groot en Fred Florussse zijn er inmiddels niet meer.

De laatste horen we nog wel even als voice-over aan het begin van de voorstelling als de vraag wordt gesteld of Dorrestijn inmiddels niet rijp is voor andere planken dan het podium. Planken van eikenhout. De eerste voorstellingen van ’t Houdt een keer op speelde Dorrestijn vlak voor het uitbreken van de corona-pandemie, toen Florusse nog leefde.

Bij de toegift werd Dorrestijn begeleid door zijn zoon Jesse op gitaar. Er bestaan plannen om met zijn zoon nog weleens wat op het podium te doen. Er is zelfs al een titel: Nog even dit. Maar we zijn Dorrestijn als solist definitief kwijt, en dat is even slikken en even wennen.

Foto: Roy Beusker