De Britse toneelschrijver en regisseur Pip Simmons is op 25 januari overleden. In de jaren ’70 maakte hij het Amsterdamse Mickery theater tot ‘een tempel van puur en sidderend toneelgenot’. 

Na een teleurstellende tijd aan de New College Theatre School, richtte Simmons (1942) in 1968 in Londen zijn eigen Simmons Theatre Group op. Met een door hem geleid reisgezelschap wilde hij Europese modernistische werken met een muzikale en ritmische taal gaan opvoeren. Later kwamen daar ideeën en technieken bij uit de rock-‘n-roll, agitprop en Artauds ‘totaaltheater’. Het resultaat werd intens, fysiek en participatief muziektheater, ontwikkeld in nauwe samenwerking met zijn vaste componist Chris Jordan.

Simmons richtte zijn groep op vanuit het Drury Lane Arts Lab in Londen, maar streek uiteindelijk bij verschillende theaters in  Europa neer, waar er een aantrekkelijker artistiek en financieel klimaat was. In Amsterdam ontstond een intense samenwerking met het Mickery Theater, waar op uitnodiging van Ritsaert ten Cate ook tijdgenoten als Mike Figgis en The Wooster Group onderdak vonden.

Amsterdam betekende een kantelpunt in zijn werk, vertelde Simmons later bij de uitreiking van de Sphinx Cultuurprijs aan Ten Cate. Dankzij de Nederlandse theaterpionier maakte Simmons in Amsterdam naar eigen zeggen zijn beste werk. ‘Ten Cates  stimulering was niet slechts van korte duur. Hij zorgde voor de beste stimulering die er was, omdat hij bij je bleef, zowel bij mislukkingen als bij successen. Hij is met niemand anders in Europa te vergelijken.’

Simmons toverde het theater aan de Amsterdamse Rozengracht om tot wat Hans Oranje in Trouw herinnerde als ‘een tempel van puur en sidderend toneelgenot’. ‘Zij bedachten en brachten hallucinerende toneelbeelden waar je koud van werd, muziek en theater gingen bij hen een toen nog ongekende symbiose aan. En ze gingen om de haverklap uit de kleren, zoals de toenmalige recensent van De Telegraaf, Jan Spierdijk, weleens mismoedig opmerkte, kortom: ze joegen de adrenaline van de jaren zeventig met bakken door de aderen.’

Het waren confronterende voorstellingen, misschien wel de heftigste die in Nederland ooit te zien zijn geweest. Zo ging op 15 augustus 1972 in Mickey de voorstelling The George Jackson Black and White Minstrel Show in première, waar zwart geschminkte spelers in de rol van tot slaaf gemaakten zich tijdens de pauze met kettingen aan het publiek vastmaakten.

Drie jaar later volgde er An die Musik, naar een idee van de Nederlandse dramaturg Ruud Engelander, over Joodse musici die in de concentratiekampen al spelend, nog even, aan de gaskamer konden ontkomen. ‘De herinnering aan het slot van de voorstelling maakt nog steeds klonters van mijn bloed’, schreef Oranje later in Trouw. ‘De acteurs hebben zich uitgekleed en de kledingstukken, hemd bij hemd en broek bij broek, netjes op stapeltjes voor op het podium neergelegd. Zij spelen, en de grote trommelaar zet de rookmachine in werking, destijds nog een vrij nieuw fenomeen in de theatertechniek, later te pas en te onpas zeer misbruikt, maar in deze scène, waar het linea recta het Zyklon B verbeeldde, een realisme dat te akelig is om te kunnen beschrijven. De acteurs speelden door tot wij de zaal verlaten hadden: huilend, tenminste zwaar aangeslagen, sluipend op onze tenen om die spelende schimmen daar in de mist ons van het lijf te houden.’

Met het oog op oplaaiend antisemitisme en rechts extremisme besloten Simmons en Engelander de voorstelling in 2000 opnieuw uit te brengen. De productie was toen ook in de Rotterdamse Schouwburg te zien, deze keer met acteurs van het Joodse Staatstheater van Boekarest. The Pip Simmons Theatre Group stopte in 1985.

Fotograaf: Sheila Burnett, performer in Pip Simmons Theatre Group