Alsof de vogel de hemel doorgrondt

Johan Simons heeft de Otto von der Gablentzprijs gewonnen en zijn vriend Geert Mak stak publiekelijk de loftrompet. Mak noemde het werk van Simons ‘allemachtig belangrijk’, want, zo verklaarde hij later, Simons is ‘voortdurend bezig met de vraag die, naar mijn gevoel, iedere kunstenaar permanent hoort te beheersen (…) hoe geef ik vorm aan de onderstromen van onze tijd, van onze cultuur, van ons Europa’. En hier moesten, zo te horen, ook de toeschouwers een handje worden geholpen. Sterker, Simons ‘eist dat het publiek zelf gaat nadenken over wie we eigenlijk zijn, waarin we als westerse samenleving tekort schieten’.

Ik waardeer Geert Mak en ben van theater gaan houden door Johan Simons, maar dit demagogisch duet bezorgde mij geen warme gevoelens. Los van het feit dat ik het vervelend vind het publiek te framen als een stel onnozelaars die onderhand echt eens zelf moeten gaan nadenken, heb ik moeite met de gedachte dat kunst eerst en vooral een kritische reflectie is op actuele ontwikkelingen. Het is een veel gehoord antwoord op de vraag naar het waarom van kunst en ik vind dat we de kunst er geen dienst mee bewijzen.

De autonome kunstenaar
Laten we even terug in de tijd gaan, want dan zien we dat het waarom van kunst een betrekkelijk modern vraagstuk is. Tot en met de 18e eeuw werd kunst vooral in toegepaste zin geproduceerd: voor de kerk, ter verfraaiing van gebouwen, als ‘gadget’ voor de rijken. De autonomie van de kunstenaar speelde nauwelijks een rol. Hij werkte samen – Rubens vervaardigde hooguit de helft van zijn schilderijen zelf – en er werd naar lieve lust gekopieerd. Bach, die vrijelijk het materiaal van voorgangers adapteerde, wist zich van de prins geen kwaad.

Pas tijdens de Romantiek ontstond de idee van de kunstenaar als zelfstandig scheppend individu. Deze autonomie bracht de kunstenaar onbedoeld in een maatschappelijk isolement en, pijnlijker, de kunst als zodanig in het defensief. Ineens lag het vraagstuk van de legitimiteit van kunst op tafel. Want inderdaad; wat moeten we eigenlijk met al die van God en gebod los gezongen muziek, schilderijen en gedichten?

Het is niet vreemd dat sinds de kunst autonoom opereert, er hartstochtelijk werd en wordt gedelibereerd over de zin er van. Binnen de academische wijsbegeerte, maar misschien nog wel meer, in ieder geval luidruchtiger, onder amateurfilosofen, zoals – jazeker –  kunstenaars zelf, kunstliefhebbers, politici, beleidsmakers en andere belanghebbenden (waaronder ondergetekende – excuses). Want stel je toch voor dat kunst nergens toe zou dienen!

Maatschappelijke relevantie
En gaandeweg lijken we het er over eens te zijn geworden dat kunst, althans goede of ware kunst, een maatschappelijke relevantie heeft, ons iets over de wereld leert. Zo stelt Robert Dijkgraaf in de recentste cultuuragenda van belangenvereniging Kunsten ’92 dat kunst en politiek ‘met een navelstreng met elkaar verbonden zijn’. Ook onze minister spreekt vaak over wat zij de ‘maatschappelijke agenda van cultuur’ noemt. Het Amsterdamse Stedelijk Museum verklaart met zijn collecties ‘nieuwe inzichten in het nu’ te bieden. Simons noemt theater ‘de kunst van de actualiteit’. En hij is allerminst de enige theatermaker die dit zo ziet. Berucht is de voorstelling waarin theatermaker Ola Mafaalani 100 asielzoekers het podium op voerde, want, zo stelde ze in haar Staat van het theater, de kunst moet ‘invloed nemen, het geweten zijn’, ja zelfs de maatschappij ‘censureren’.

We hebben er inmiddels een klinkend idioom voor: kunst moet ‘bevragen’, moet ‘schuren’, moet ‘gevaarlijk zijn’, moet het publiek ‘een spiegel voorhouden’ of –de meest onbescheiden variant – het publiek ‘wakker schudden’.  We dwepen met het geromantiseerde beeld van de kunstenaar als luis in de pels die, in al zijn kwetsbaarheid, de samenleving manmoedig ontregelt.

Uniek tijdsgewricht
Opvallend is dat, om het gevoel van urgentie te versterken, geregeld de suggestie wordt gewekt dat we in een uniek tijdsgewricht leven, dat we met niet eerder vertoonde problemen te maken hebben en vooral dat het 5 voor 12 is. In zijn beruchte State of the Union stelde de Vlaamse criticus Wouter Hillaert het onomwonden: ‘Dit is een kantelpunt. Voor het milieu, voor de sociale gelijkheid, voor de leefbaarheid van onze steden, voor de culturele rijkdom. Gaan we de boel laten ontploffen, of gaan we de boel proberen te beredderen?’

Je zou denken dat de wereld in brand staat als nooit tevoren. Maar ik weet niet beter dan dat de wereld altijd in brand heeft gestaan. Godsdienstoorlogen, revoluties, volksverhuizingen, ja zelfs milieuproblematiek; het is helaas niets nieuws onder de zon.

Noeste schoonheid
Er is niets mis met kunst die zich uitspreekt over actuele onderwerpen – integendeel – maar ik maak bezwaar tegen de stelling dat louter dáárin de waarde van kunst is gelegen. Al was het maar omdat ons erfgoed dat weerspreekt. Diverse grote kunstwerken hebben zelfs betrekkelijk weinig met hun maatschappelijke context te maken.

Ik ontwaar althans in Bachs Fuga’s geen echo van de migratieproblematiek die ook zijn tijdsgewricht kenmerkte en in Vermeers Stille Straatje geen spoor van de 80 jarige oorlog die nipt beëindigd was. En wat heeft de noeste schoonheid van het werk van Anna Teresa de Keersmaeker eigenlijk met de onlusten in de Belgische samenleving te maken of, om wat meer naar het nu te gaan: wat zeggen de raadselachtige visioenen van Philip Quesne over het huidige Frankrijk?

Louter marketing
De stelling dat kunst ons iets leert over de samenleving is veeleer problematisch omdat hij al te gemakkelijk uitgaat van een vooronderstelling die nogal gratuit is: namelijk dat kunstenaars over maatschappelijke kennis en inzichten beschikken die anderen niet hebben (en dat zij daarom dus dat podium verdienen en dat deemoedig zwijgende publiek). Natuurlijk zijn er scherpe denkers onder kunstenaars, erg veel zelfs, maar er zit domweg geen logica in de aanname dat dat per definitie het geval is. Het is niet zo, om met Gerrit Kouwenaar te spreken, dat de vogel, omdat hij hoog vliegt, de hemel beter doorgrondt.

Ik begrijp de wens het belang van kunst te verdedigen. Maar waarom blijven we dat doen aan de hand van zijn morele inhoud? Waarom, in de woorden van Susan Sontag die ‘onuitroeibare, ziekelijke neiging het esthetische (manier van vertellen, toonzetting, woordkeus) als franje te beschouwen en de ethiek (de moraal van het verhaal) als wezenlijk’? Ik ben bang dat het louter marketing is. Het is een verhaal dat verkoopt, althans makkelijker dan een verhaal over autonomie, over schoonheid pur sang. Kwetsbare schoonheid die soms gehavend binnen komt struikelen en naar de weg vraagt.

We kunnen niet uit de voeten met de hedonistische desinteresse die ons door sceptische politici en boze witte mannen wordt aangewreven. Dus laten we de wereld geloven dat onze kunst midden in de samenleving staat en daar iets zinvols over te zeggen heeft. Maar hiermee degraderen we de kunst tot tableau vivant bij de actualiteitenrubriek en de kunstenaar tot een schreeuwerig, bemoeiziek kind.

Wat kunst wel is laat ik aan de vakgroep esthetica over. Maar laten we die kaart van de zogenaamde maatschappelijke relevantie alsjeblieft niet meer uitspelen. We kunnen dat niet hard maken én we plaatsen kunstenaars met een andere focus buiten spel. Laten we toegeven dat kunst, net als bijna alles in het leven, een hobby is (links, zo u wilt), maar wel een hobby die ons korte leven de moeite waard maakt. Die het verschil maakt. Als enige, als je het mij vraagt.

Het doet mij deugd dat Ivo van Hove, die nogal eens een gebrek aan engagement krijgt aangewreven, stug doorgaat met het ensceneren van relatiedrama’s. En hij is in goed gezelschap; Voortschrijdend inzicht bracht de ouder wordende Gerard Reve eveneens tot de slotsom dat wat hij schreef ‘hoewel fraaier verwoord, steeds enkelvoudiger van inhoud’ werd. ‘Liefde (of geen liefde), en ouder worden, en dan de Dood.’

En zo is er nog een eindeloze lijst van grootheden wier kunst ‘slechts’ over de liefde gaat, of over onbenulligheden en banaliteiten. (Volgens Reve bestond ons leven grotendeels uit Zinloze Feiten.) Of over niets, zoals de poëzie van Gerrit Kouwenaar. In zijn uitgebeende esthetica gaat poëzie slechts over… poëzie.

 

(altijd alsof alsof altijd de vogel

de hemel doorgrondt, de honger het eten

waar men ook kijkt kijkt het oog

door een keel die keelt bij het leven

waar men ook hoort heeft de mond

het goud van de kever verguld

en altijd het woord dat zijn echo verbetert

altijd de foto van wat is geweest)

 

[Uit: Gerrit Kouwenaar, Helder maar grijzer: gedichten 1978-1996. Amsterdam: Querido, 1998]

Bregje Maatman geeft artistiek en strategisch advies aan podiumkunstinstellingen. Ze studeerde theaterwetenschap, werkte voor verschillende culturele instellingen en nam/neemt deel aan een aantal adviescommissies.

Foto: Scènes uit een huwelijk van Toneelgroep Amsterdam – Jan Versweyveld