Laten we kiezen voor de schoonheid

De Culturele Basisinfrastructuur is volgens de Raad voor Cultuur toe aan revisie. De komende jaren moet en mag er geschetst gaan worden aan nieuw beleid. Mijn hart maakt een sprongetje bij de gedachte aan dat lege blad papier. Ook ik zie net als Theatermaker in oktober de knelpunten van het huidige bestel: geldgebrek, de willekeur van de BIS, de mismatch tussen vraag en aanbod en tot slot de kunst die we uit het oog dreigen te verliezen.

Vooral de zorg over de mismatch tussen vraag en aanbod is mij uit het hart gegrepen. Vraag en aanbod in ons theater zijn al zo lang ik mij kan heugen puzzelstukjes die niet goed in elkaar passen en dat is eerst en vooral terug te voeren op het feit dat in beginsel het aanbod wordt gesubsidieerd door de Rijksoverheid en de vraag door de gemeenten. Een situatie die haast per definitie tot een mismatch leidt, zeker als er geen convenanten tussen de verschillende overheden bestaan. Dan hangt het welslagen van de samenwerking puur af van goodwill, vooral die van de gemeenten. En die lijkt net zo groot of klein als ons bruto nationaal product: in tijden van voorspoed zijn Rijksgesubsidieerde gezelschappen tot in alle hoeken van het land te zien, in mindere tijden lijkt cultuur vaak de eerste sluitpost op de gemeentelijke begroting.

Hoeveel de Rijksoverheid ook in zijn aanbod investeert, elke geïnvesteerde euro blijft een waagstuk als de afname van dit aanbod geheel bij derden ligt die nergens aan gehouden zijn. Op de keper beschouwd ontwikkelt de Rijksoverheid hier een cultuurbeleid met partners die zegge en schrijve nergens toe verplicht zijn.

De afgelopen jaren van economische malaise hebben dan ook een voorspelbare uitkomst: gezelschappen moeten strijd leveren om het benodigde aantal speelbeurten te kunnen noteren, risicovolle projecten sneuvelen in de voorbereidende fase, jonge talenten houden het soms op voorhand al voor gezien.

Dit leidt er toe dat de twee partijen – productie en afname – eerder als elkaars tegenstrevers in de ring staan, dan als dienaars van dezelfde muze. In het heetst van de strijd, wordt vaak naar elkaar gewezen: gezelschappen zouden in zichzelf gekeerd zijn, theaters wordt een gebrek aan durf en betrokkenheid verweten. Ik weet echter dat veel programmeurs hun werk met grote toewijding doen, maar door een tekort aan middelen gedwongen zijn behoudend te opereren, zowel in de programmering als de marketing. Het Fonds Podiumkunsten probeert hier met programmeringsregelingen al jaren verbetering in te brengen, maar kan de zaak hiermee niet structureel oplossen.

Het gaat Nederland nu economisch weer meer voor de wind en we zien dat theaters meer armslag krijgen, maar wie garandeert ons dat dat zo blijft? Morgen kan de beurs instorten en overmorgen kunnen alle gemeentes besluiten hun theaters enkel nog voor congressen te gebruiken, waarmee de miljoenen die het Rijk in aanbod investeert, als voetzoekers tegen de stoeprand uitdoven.

Ecosystemen
Is een vorm van decentralisatie de oplossing? In haar Agenda Cultuur 2017-2020 stelt de Raad voor Cultuur dat de keuzes van de zogeheten stedelijke regio’s meer leidend zouden moeten zijn. Lokale overheden hebben meer inzicht in de bevolking waardoor er meer maatwerk mogelijk is, er meer recht gedaan wordt aan de lokale identiteit en er meer samenhang tussen voorzieningen kan ontstaan. Dat standpunt lijkt breed te worden gedeeld. Zo lieten de wethouders van de g9 optekenen dat ook zij vinden dat regionale uitgangspunten ‘als basis dienen voor het kunst- en cultuurbeleid van Nederland’. Kunsten ‘92 benadrukte al eerder het belang van maatwerk en ook het Fonds Podiumkunsten wijst in zijn beleidsplan op de noodzaak van afstemming.

Maar ik vind dit idee problematisch. Het veronderstelt dat de regio’s in ons land ontzettend van elkaar verschillen en ik vraag me af of dat zo is. Hebben de mensen in Oost Groningen een andere smaak dan die in Zuid Limburg? En zo ja, is dat dan iets dat we moeten cultiveren? En waarom dan?

Ik denk dat we eerder voorzichtig moeten zijn met denken in regio’s omdat het juist tot achterstelling van de regio kan leiden. Door regio’s te benaderen als geïsoleerde ecosystemen en door lokale identiteit centraal te stellen, duw je de regio’s grof gezegd vooral terug in hun hok. Voor kunstenaars is zo’n in zichzelf gekeerde gemeenschap minder interessant. Kunstenaars vestigen zich sinds jaar en dag het liefst in grote steden. Een lokaal georiënteerde cultuurpolitiek zal deze voorliefde vermoedelijk versterken.

Het probleem met het verleggen van de regie naar regionale overheden is ook dat je daarmee de regionale politiek naar de voorgrond haalt. En zoals Theatermaker aanstipte lijkt de regionale politiek over het algemeen minder aan cultuur te hechten, met een wispelturiger beleid tot gevolg. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van de wethouders van de g9, maar het biedt geen garantie. Er is soms maar één brandje in het gemeentehuis nodig om een wethouder en zijn cultuurbeleid te zien verdwijnen.

Verder past het inzetten op regionaal cultuurbeleid niet bij toekomstige generaties. Jongeren hebben steeds minder binding met de directe leefomgeving en opereren met behulp van sociale media juist steeds meer in internationale gemeenschappen. Globalisering en digitalisering maken de jonge generatie steeds wereldwijzer. Een bestel dat gericht is op de toekomst, zou je beter kunnen onderverdelen in termen van levensstijl dan in geografische zin.

Regie
Misschien moeten we de zaken eens omdraaien. Wat als we niet méér, maar juist minder regie bij de lagere overheden leggen?

In sommige andere landen ligt afname gedeeltelijk in handen van de Rijksoverheid. Zo worden in België enkele theaters gesubsidieerd door de federale overheid, bijvoorbeeld deSingel in Antwerpen, dat – niet geheel toevallig – een aanbod brengt dat door geen theater in Nederland wordt geëvenaard, vaak voor uitverkochte zalen bovendien. De KVS kreeg onlangs te maken met een subsidievermindering door de Vlaamse overheid. De instelling betoogde het onrecht, maar liet nog wel optekenen dat het in Nederland ‘erger’ is, want in Nederland ‘wordt productie overgesubsidieerd en gaat er bijzonder weinig aandacht naar publiekswerving en -werking.’

Ik stel voor om naast aanbod ook afname in het Rijkskunstenplan te verankeren en daarmee dus verdergaande centralisering toe te passen. Ik denk aan Rijkssubsidie voor 6 of 7 grotere schouwburgen en een even groot aantal vlakkevloertheaters, verspreid over het land. Als tegenprestatie moeten deze theaters hun programma vullen met hoogwaardig aanbod, deels van Rijksgesubsidieerde gezelschappen, maar ook van jonge talenten en internationale spelers. Een model waarin theaters afgerekend worden op de kwaliteit van hun programma, hun bijdrage aan het discours en hun rol in de regio, in het land en in de keten.

Hoe krijgen we deze zalen met dit prachtige aanbod vol? Uiteraard weet ik dat risicovol theater door een minderheid van onze bevolking wordt gewaardeerd, maar het probleem is dat ook die minderheid niet altijd in de zaal aanwezig is, omdat schouwburgen naast een te klein programmeringsbudget vaak ook een te klein marketingbudget hebben. Dat Luxor wel vol zit is niet alleen omdat dit aanbod toegankelijker is, maar ook omdat er met uitbundiger marketingbudgetten gewerkt wordt.

Wat mij altijd pijn heeft gedaan is dat gesubsidieerd theater als elitair wordt afgedaan, terwijl het de omstandigheden zijn die de uitvoering bemoeilijken. Laten we eerst die omstandigheden in orde maken, alvorens het kind met het badwater weg te gooien.

Natuurlijk zal het financieren van theaters het Rijk extra geld kosten, maar dit kan voor een deel opgevangen worden door de eigen inkomstennorm te verhogen. Met uitzicht op meer speelplekken en wat mij betreft uitkoopsommen naar internationale maatstaven moet dit haalbaar zijn.

Koesteren
Een bestel met Rijkstheaters brengt de oplossingen van een aantal pijnpunten in beeld. Het levert ons (1) meer publiek, (2) meer verdienvermogen bij gezelschappen, (3) meer continuïteit en stabiliteit in gezelschappen, (4) verhoging van kwaliteit, (5) grip op geografische spreiding (6) gegarandeerde ruimte voor talentontwikkeling en (7) idem voor internationalisering.

De kunst is in het debat en het beleid steeds meer in de schaduw komen te staan. Laten we focussen op een bestel waarin het weer om de schoonheid gaat, waarin we kiezen voor kwaliteit en dat koesteren door productie én presentatie daarvan veilig te stellen. Hoe mooi zou het zijn als we een solide aantal gezelschappen hebben, dat goed geoutilleerd is, prachtig werk maakt en overal in het land te zien is? Gegarandeerd. Wat een cadeau zou dat zijn. Voor de kunstenaar en voor het kunstpubliek.


Bregje Maatman geeft artistiek-inhoudelijk advies aan podiumkunstinstellingen. Ze studeerde theaterwetenschap en was onder meer tien jaar programmeur van het Chassé Theater in Breda.