Maak één sectorbreed rijkscultuurfonds, met afdelingen voor elke provincie en Caribisch Nederland. Dat adviseert de Raad voor Cultuur vandaag voor de cultuurfinanciering door het Rijk na 2028. Voormalig staatssecretaris Uslu had de Raad advies gevraagd over een grondige herziening.

Naam en kern van het advies is ‘Toegang tot cultuur’. In een lijvig rapport van 233 pagina’s doet de Raad voor Cultuur voornamelijk verbetervoorstellen voor ‘een rijk cultureel leven voor iedereen in Nederland’. De uitvoering vraagt een jaarlijkse extra overheidsinvestering van 200 miljoen euro.

Eén sectorbreed rijkscultuurfonds
De grootste verandering die het adviesorgaan voorstelt, is om alle rijksfinanciering van cultuur vanuit één organisatie te verstrekken. Nu verdelen zowel het ministerie van OCW (na advies van de Raad voor Cultuur) als zes verschillende landelijke cultuurfondsen (waaronder het Fonds Podiumkunsten en het Fonds Cultuurparticipatie) nog samen de cultuursubsidies.

Met één overkoepelend rijkscultuurfonds hoopt de Raad een ‘veel overzichtelijker en samenhangender beleid’ te bewerkstelligen. Alle beslissingen over subsiedietoekenning – meerjarig of projectmatig, professioneel of amateur, theater of beeldende kunst – lopen dan via eenzelfde organisatie en kunnen steeds in relatie tot het hele veld genomen worden. ‘Dat maakt het mogelijk het culturele veld meer integraal als één ecosysteem te benaderen’, zegt voorzitter van de Raad voor Cultuur Kristel Baele. ‘Het Rijk behoudt het overzicht en kan waar nodig is bijsturen.’ Belangrijk bijkomend voordeel: nieuwe en interdisciplinaire kunstvormen, die vaak niet bij een van de bestaande cultuurfondsen passen, vallen dan niet meer buiten de boot. Ook verdwijnt de hiërarchie tussen bijvoorbeeld een gezelschap in de ‘kleine BIS’ (met rechtstreekse subsidie van de minister) en een gezelschap dat gefinancierd wordt door het Fonds Podiumkunsten.

Provinciale afdelingen
Tegelijkertijd pleit de Raad voor Cultuur vandaag nadrukkelijk voor ‘provinciale afdelingen’ van dit centrale Rijkscultuurfonds, met een aparte afdeling voor Caribisch Nederland. Deze regionale afdelingen zijn volgens de adviesraad hoognodig om de nabijheid van cultureel aanbod te verbeteren en om culturele voorzieningen beter te verspreiden. ‘Verschillen tussen regio’s zijn nu te groot en de financiering vanuit de rijksoverheid is onevenwichtig gespreid over het land.’

Naast het beter verdelen van het rijksbudget over alle provincies, kunnen de afdelingen ook beter inspelen op specifieke lokale behoeften. ‘Nederland is een klein land, maar de verschillen zijn groot’, zegt Kristel Baele. ‘Een afdeling kan de hele context van een plek meenemen. Welke verhalen worden er verteld, welke infrastructuur en aanbod zijn er al en wat mist nog? In overleg met gemeenten en provincies kunnen de afdelingen speerpunten kiezen en witte vlekken opsporen.’

Het is daarbij niet de bedoeling dat de afdelingen alleen lokale makers of projecten gaan financieren, maar kiezen voor ‘een eigen balans’ tussen het financieren van makers en organisaties die in de provincie gevestigd zijn, en financiering voor het uitnodigen van aanbod/afname, zowel uit het gebied als van elders – bijvoorbeeld door programmeringssubsidies om het voor reizend aanbod aantrekkelijker te maken om een regio aan te doen. Dat reizen wil de Raad met dit plan zeker niet ontmoedigen. ‘Gezelschappen en publiek vinden het niet alleen heel plezierig, het is ook belangrijk voor de talentontwikkeling. Dat iemand een danseres ziet en kan denken: dat wil ik ook worden’, zegt Baele.

Samengevat gaat het volgens Baele om ‘deconcentratie’, in tegenstelling tot ‘decentralisatie’. Taken, verantwoordelijkheden, beslissingen en budgetten worden door provinciale afdelingen dichter bij de regio’s gelegd, maar omdat ze onderdeel uitmaken van hetzelfde Rijksfonds blijft nationale sturing mogelijk.

Met deze ingreep geeft de Raad voor Cultuur duidelijk gehoor aan een brede oproep uit de samenleving en het veld tot een betere regionale spreiding. De wens staat in bijna alle partijprogramma’s, werd al in meerder rapporten aangekaart en een motie hierover werd deze week nog aangenomen in de Tweede Kamer.

Nationale portefeuille
De meeste organisaties en makers die nu deel uitmaken van de ‘kleine BIS’ of die subsidie ontvangen van een van de huidige rijkscultuurfondsen zullen in het nieuwe stelsel worden gefinancierd vanuit een van de provinciale afdelingen van het nieuwe Rijkscultuurfonds, omdat ze in de betreffende provincie gevestigd zijn of daar dus activiteiten ontplooien.

Voor ‘een beperkt aantal unieke culturele organisaties’ stelt de Raad een uitzonderingspositie voor. Ze worden gefinancierd vanuit een aparte ‘landelijke afdeling’ van het nieuwe Rijkscultuurfonds en ze krijgen een veel langer financieringsperspectief (de Raad adviseert 8 jaar). Samen vormen ze de ‘nationale portefeuille’.

De Raad wil nadrukkelijk nog geen namen of aantallen noemen (Baele: ‘we laten bewust ruimte om dit verder te bespreken met het veld’), maar omschrijft wel enkele criteria voor een plek in deze ‘nationale portefeuille’. Het gaat om ‘organisaties wiens bestaan niet mag afhangen van beslissingen ingegeven door wat past binnen een regionaal ecosysteem, organisaties waarbij beoordeling en monitoring specialistische kennis vergen of om organisaties die simpelweg zo groot zijn en/of een zodanig omvangrijke subsidie krijgen dat ze niet goed onder te brengen zijn bij een provinciale afdeling van het fonds’.

In ruil voor een plek in de nationale portefeuille krijgen organisaties een aantal ‘grote verantwoordelijkheden’, onder meer op het gebied van de ontwikkeling van toptalent, verduurzaming, governance, diversiteit en inclusie. (Dat laatste is opvallend nu de Tweede Kamer heeft gestemd tegen een diversiteitseis bij cultuursubsidie.) Verder wordt van de topinstellingen verwacht dat ze in het hele land aanwezig zijn, met reizende voorstellingen, samenwerkingen of andere activiteiten. ‘Naast “vlaggenschepen” zijn ze ook “moederschepen”, die verbindingen aangaan en zo de vitaliteit van het hele ecosysteem van hun deelsector of discipline bevorderen.’

Voor de directeuren, bestuurders, artistiek leiders en toezichthouders van deze organisaties wil de Raad een maximale zittingstermijnen van acht jaar opleggen. ‘Daarmee bevorderen we vernieuwing’, zegt Baele. ‘Een nieuwe leider brengt nieuwe impulsen mee. Kijk naar dirigenten van orkesten, die zorgen steeds voor een nieuwe klankkleur.’

Raad voor Cultuur ‘nieuwe stijl’
De Raad voor Cultuur adviseert in het nieuwe stelsel dus niet langer over individuele aanvragen, noch monitort de adviesraad rijksgefinancierde instellingen. Dat worden allemaal taken van de landelijke en de provinciale afdelingen van het nieuwe samengestelde Rijkscultuurfonds. De Raad voor Cultuur wil zich in deze nieuwe structuur focussen op strategische beleidsadvisering, onder andere over de kaders die de staatssecretaris (of minister) aan het Rijkscultuurfonds stelt.

Kaderwet cultuur
Een voorwaarde voor de nieuwe organisatiecultuur is een duidelijkere taakverdeling en betere afstemming tussen de verschillende overheden. De Raad stelt voor om de basistaken en -verantwoordelijkheden voor provincies en gemeenten vast te leggen in een ‘Kaderwet cultuur’.

Wat daarin precies ieders rol is, moet in overleg met de medeoverheden en het culturele veld nog verder ontwikkeld worden. Gemeenten zijn in elk geval verantwoordelijk voor cultuureducatie, cultuurparticipatie en cultureel vastgoed, zoals repetitie- en studioruimtes en podiumvoorzieningen. Dat wil niet zeggen dat elke gemeente een volledig toegerust theater moet hebben. Het ‘verzorgingsgebied’ van zo’n podium kan meer gemeenten omvatten. In zo’n geval is er samenwerking tussen die gemeenten nodig. Provincies hebben een rol in ‘bovenlokale voorzieningen en bevorderen uitwisseling, kennisdeling en samenwerking’.

Meer regelingen en aanvraagmogelijkheden
Een samengesteld sectorbreed Rijkscultuurfonds maakt het mogelijk om subsidieregelingen veel minder per discipline of genre in te delen. De Raad denkt nu eerder aan een ordening naar ‘functies’, meer algemeen omschreven activiteiten die nodig zijn voor het goed functioneren van het hele veld. Als voorbeelden worden educatie, talentontwikkeling, productie en presentatie genoemd. Makers of culturele organisaties zouden op een of meer van zulke ‘functies’ kunnen intekenen. ‘Niet iedereen hoeft alles te doen.’

Verder wil de Raad ‘vormvrij’ gaan werken, waardoor voor eenzelfde regeling verschillende typen organisaties – bijvoorbeeld een festival, podium of producerend gezelschap – kunnen aanvragen. En de Raad pleit voor veel meer verschillende en alternatieve vormen van subsidie (bijvoorbeeld ook garantstellingen en leenfaciliteiten) met meer verschillende termijnen.

Om ‘minder uitsluitend te werk te gaan’ adviseert de Raad om na te denken over alternatieve aanvraagprocedures. ‘Niet iedereen is bijvoorbeeld talig’, zegt Baele. ‘Voor kleine bedragen zou je ook een pitch, filmpje of minivoorstelling kunnen presenteren. Als alle kandidaten voor eenzelfde commissie komen, is dat ook rechtsgeldig.’

Bij de uiteindelijke beoordeling van subsidieaanvragen adviseert de Raad om een breder kunst- en kwaliteitsbegrip te gaan hanteren. Naast artistieke kwaliteit, vakmanschap, vernieuwing en internationale oriëntatie, moet ook het belang voor publiek en samenleving meer meegenomen te worden.

200 miljoen
Om het nieuwe stelsel in te voeren en goed te laten functioneren, is volgens de Raad jaarlijks 200 miljoen euro extra nodig, naast incidentele transitiemiddelen. Het bestaande verlaagde btw-tarief voor cultuur dient ook behouden te worden. ‘Meer aandacht voor alle delen van het land en erkenning en waardering voor het hele, steeds breder wordende palet aan kunstvormen en -praktijken vraagt nu eenmaal om meer geld.’

Als mogelijk alternatief zonder extra budget stelt de Raad voor om de verandering meer geleidelijk te laten verlopen, bijvoorbeeld door nu gefinancierde culturele organisaties te stimuleren om van binnenuit te vernieuwen en te verbreden, en aan te moedigen tot meer duurzame vormen van samenwerking met makers en culturele organisaties uit andere disciplines, genres en stijlen. ‘De vergrote toegankelijkheid van het stelsel voor makers, culturele organisaties en publiek in het hele land wordt dan echter niet gerealiseerd’, schrijft de Raad. ‘Veel makers en culturele organisaties uit onderbedeelde regio’s en ondervertegenwoordigde disciplines en genres blijven dan ongezien door het Rijk.’

Amsterdam
Voor Noord-Holland, en vooral Amsterdam, is de voorgestelde beleidswijziging een bittere pil. Noord-Holland gaat er in alle berekeningen enkele tientallen miljoenen op achteruit (zelfs met het extra budget van 200 miljoen). De Raad wil cultuurgeld veel eerlijker gaan verdelen over het hele land en Noord-Holland ontvangt nu een onevenredig groot deel van het rijksbudget. Bij het Fonds Podiumkunsten komt zelfs meer dan de helft van de gehonoreerde aanvragen voor meerjarige productiesubsidies in de periode 2021-2024 uit Amsterdam. Enige teruggang noemt de Raad voor Cultuur daarom ‘onvermijdelijk’. De adviesraad stelt voor om een zorgvuldig ’transitiepad’ op te stellen, waarin het budget geleidelijk wordt afgebouwd.

Tegelijkertijd verwacht de Raad dat er sprake zal blijven van een concentratie van grote, rijksgefinancierde culturele organisaties in Amsterdam. Die wegbezuinigen ten voordele van de provincies is volgens Baele geen optie. ‘De topinstellingen in Amsterdam zijn voor de provincies of de regio ook heel belangrijk. Ze worden niet gezien als Amsterdams, maar van ons allemaal. Ze zijn onze nationale trots. Het is absoluut niet de bedoeling om die elders neer te gaan zetten of weg te gaan bezuinigen. Met dit plan willen we cultuur net toegankelijker maken, dat bereik je natuurlijk nooit door geld weg te halen.’

Uitvoering
De stelselherziening zou per 1 januari 2029 moeten ingaan. De komende vier jaar wil de Raad gebruiken voor verdere uitwerking, noodzakelijke wetswijzigingen en overleg met provincies en gemeenten. De Raad stelt ook voor de komende jaren te gebruiken om ideeën uit te testen.

Het advies zou oorspronkelijk in december al uitkomen, maar de Raad vreesde toen te weinig aandacht in de mediastorm rond de verkiezingsuitslag. Met een eventueel minder kunstminnend nieuw kabinet zegt de Raad geen rekening te hebben gehouden. ‘Dit is een onafhankelijk advies, waarin we kijken naar wat Nederland nu nodig heeft’. Al staan er volgens Baele zeker elementen in het plan die voor de kiezers van de nu onderhandelende partijen ‘nuttig en wenselijk’ zijn.

Foto: Ronald van den Heerik