Paul van Vliet is 85 jaar – nee mevrouw, dat zou je inderdaad niet zeggen – en daarmee ligt de tijd dat alles nog open ligt en alles nog mogelijk is al even achter hem. Dat wil niet zeggen dat het leven van deze cabaretier als een nachtkaars uitgaat. Hij bruist nog steeds, zo blijkt uit de persoonlijke verhalenbundel Heimwee naar morgen.

Oud zijn in gedrevenheid
Open ogen, armen wijd
Bij de les en bij de tijd
Tot in mijn laatste seizoen

En het ten slotte zo zal gaan
Dat ik van mijn sterfbed op zal staan
en zeg: ‘Geef mij mijn jas eens aan
Ik heb nog wat te doen!’

Paul van Vliet is in 1935 in Den Haag geboren en in de Hofstad opgegroeid, zijn theatertje Pepijn staat in de binnenstad van Den Haag, zijn materiaal is grotendeels ontstaan tijdens wandelingen langs het strand van Scheveningen en draagt een heel nadrukkelijk Haags stempel. Met andere woorden: Paul van Vliet is Den Haag.

Op het eerste gezicht ziet men de rijzige cabaretier als een netjes opgevoede, afgestudeerde Haagse heer. Zijn melancholieke kant sluit aan bij het Den Haag van Louis Couperus, een sfeer die nog steeds hangt bij het Voorhout. Behalve Couperus schuilt er soms ook een weemoedige Carmiggelt in Van Vliet. Het verhaal Californian Salad zou zomaar een Kroegverhaal van Carmiggelt kunnen zijn met zinnen als:

Hij kwam iedere avond bij Mimi. Hij ging dan aan de bar zitten, meestal al een mooi eind onderweg, en dronk daarna door alle kleuren heen tot een grijze schemertoestand. Hij zette zijn auto altijd zo neer dat hij niet meer hoefde te keren als hij naar huis ging. Hij wist uit ervaring dat het dan niet meer zou lukken.

Naast die zoete droefgeestige kant schuilt er ook een ADO-hooligan in Van Vliet, een rebelse straatvechter. Hij kon in het verleden ontzettend driftig worden. Hij heeft natuurlijk inmiddels wel geleerd om die drift te beheersen, maar er zit nog steeds een mooie felheid in zijn woorden. Het is de combinatie van die twee kanten, zowel in levensstijl als in schrijftoon, die het boek Heimwee maar morgen zo fijn om te lezen maakt.

Het eerste deel is een bonte schets van zijn jeugd in Den Haag. De kleine Paul is redelijk zorgeloos de oorlog doorgekomen op het Friese platteland, maar kreeg aan het eind van de oorlog wel een enorme klap te verduren toen het ouderlijk huis in het Bezuidenhout in maart 1945 bij vergissing door de geallieerde bommenwerpers werd verwoest, omdat de Engelsen dachten dat vanuit die wijk de V2’s op Engeland werden gelanceerd. Uit het puin heeft Van Vliet een zwartgeblakerd emaillen asbakje teruggevonden, dat hij altijd als een kostbaar relikwie heeft bewaard.

Indrukwekkend is het ‘spijtlied’ dat Van Vliet heeft geschreven, omdat hij in zijn schooltijd zoveel leerlingen onheus heeft behandeld. De jongen uit Indië uitschelden, niet dansen met dat lelijke meisje, de jongen die niet zo stoer was een schort geven, en…

Het spijt me, Jan van As, dat ik niet naast je wilde zitten
Je stonk zo naar de viszaak van je vader in Oegstgeest
Het spijt me, Wim Verbeek, dat ik hakenkruizen zette
Op je schriften, omdat je vader NSB’er was geweest.

Zijn Leidse studententijd heeft wel tot een titel geleid (Meester in de Rechten), maar het was toen al duidelijk dat het podium de echte levensbestemming was van Paul van Vliet. Het tweede deel van het boek (1965-2021) gaat over het podiumleven en alle mogelijke daarbij behorende zijpaadjes. Het zijn stuk voor stuk topverhalen, of het nou gaat over het ongemak van in je eentje in een restaurant eten, de ergernis als een klusjesmannetje min of meer je huis overneemt, een totaal mislukte voorstelling in Bergen op Zoom of een slapeloze nacht na een voorstelling in een sjofel, naargeestig hotel in Venlo.

Twee verhalen schieten daar nog bovenuit. Het verhaal over de onverwachte erotische ontmoeting met een Nederlandse vrouw in Sao Paulo, waar Van Vliet voor Nederlandse expats optrad, begint absoluut hilarisch en eindigt vijftig jaar later beklemmend mooi. En de hoofdprijs gaat naar de beschrijving van een verjaardagsbezoek van Van Vliet en Herman van Veen aan Wim Kan. De kinderloze cabaretier beschouwde Van Vliet en Van Veen als zijn theaterkinderen, maar had doorgaans geen behoefte aan ‘familiebezoek’, ook niet op zijn verjaardag. Dat liet hij duidelijk zien met de bordjes die hij bij zijn huis in Kudelstaart had gezet: WIJ ZIJN NIET OP BEZOEK GESTELD, ZEKER NIET ONAANGEMELD en WEET U ZEKER DAT U HIER MOET ZIJN en tot slot naast de bel: U KUNT NU NOG TERUG. Het tweetal laat zich er niet door weerhouden, met een geweldige dag met de depressieve knorrepot als resultaat.

Van Vliet wandelt nog steeds vrijwel dagelijks langs het Scheveningse strand. Het is te hopen dat hem daar nog wat meer levensherinneringen te binnen zullen schieten, die hij met vulpen zal opschrijven.

Heimwee naar morgen van Paul van Vliet is uitgegeven bij Balans, 198 pagina’s, € 19,99.