Festival Cement wordt deze maand 25 jaar. Vanaf het prille begin in 2000 ontwikkelde Cement zich tot een festival waar onderzoek en experiment de toon aangeven en jonge makers de rode draad vormen – met een speciale focus op alles wat zich onder de rivieren afspeelt. Maar met welke ups, downs, opstootjes, twijfels, inkrimpingen, uitbreidingen, lof, kritiek en, vooral, met welke kunst ging dat gepaard? Theatercriticus en doorgewinterde Cement-fan Marijn Lems kreeg het enige, onvervangbare archief van het festival opgestuurd en ging er – in opdracht van het festival -met een archeologenkwastje doorheen.

Jonge podiumkunstmakers en hun werk vormen de rode draad van Cement. Veel voorstellingen zijn speciaal voor het festival gemaakt, en soms alleen op Cement te zien, daarnaast pikt het festival de krenten uit de pap van het theateraanbod. In vijf dagen geeft Cement zo een dwarsdoorsnede van het bloeiende theaterklimaat in Brabant.

Met die woorden werd in februari 2000 het gloednieuwe Cement-festival aan het Tilburgse publiek geïntroduceerd. Het initiatief van Productiehuis Brabant (vanaf 2003 sloot ook het Maastrichtse Huis van Bourgondië zich aan, geleid door Maarten Verhoef en later Piet Menu) is avontuurlijk, zowel in de vele verschillende locaties (naast bestaande podia ook onder andere een squashbaan en een café) als in de focus op jong en daarmee onbekend werk. Daarnaast valt ook de multidisciplinaire insteek van het festival op: naast theater en dans is er ruime aandacht voor muziek en beeldende kunst, in samenwerking met de verschillende kunstinstellingen die Tilburg rijk is.

Meteen in dat eerste jaar werden zo de contouren getekend die het festival nog altijd uniek maken. Verschillen zijn er ook. De meest recente editie van Cement speelde zich op slechts vier locaties in de Bossche binnenstad af, en de focus op beeldende kunst, muziek en film is in de loop van de jaren verdwenen. Ook maakte de focus op Brabant langzaam plaats voor jong werk vanuit heel Nederland en Vlaanderen – waarbij de focus op het zuiden wel intact bleef. En de eerste editie van Cement is duidelijk opgezet als een publieksfestival, waar ook namen te zien zijn die al bekend zijn voor het publiek (er is een voorstelling van Eric de Volder te zien, toen nog springlevend, en verschillende vaste waarden in de Brabantse podiumkunsten maken ook hun opwachting) – hoe ouder het festival werd, hoe meer het jonge makers op eigen benen durfde te laten staan.

Ook fascinerend aan die eerste editie is dat er een hele generatie succesvolle Brabantse podiumkunstenaars tegelijkertijd in de startblokken stond. Zakelijk leider Ricky Middendorp en Pietjan Dusee, toenmalig artistiek leider van Productiehuis Brabant, stond duidelijk een festival voor ogen dat die vermaledijde landelijke pers, programmeurs en subsidiegevers nu eindelijk eens Brabants werk voor vol zou laten aanzien, en hij had zich anno 2000 geen sterkere line-up kunnen wensen. Op het festival zetten vooral sterke dansmakers als Helma Melis, Pia Meuthen en T.R.A.S.H. hun eerste stappen – makers die het volgende decennium niet meer van de Brabantse planken waren weg te denken. Ook regisseur Gerrie Fiers, die veel later met Yvonne van Beukering het gezelschap Afslag Eindhoven zou oprichten, was nog maar net begonnen toen ze op Cement te zien was – en een jaar later, in 2001, zijn de vroegste werken van onder anderen Madeleine Matzer, Keren Levi en André Gingras te zien.

Daarin is Cement altijd uit blijven blinken: het vroeg signaleren – en ondersteunen! – van jong talent. Onder anderen Erik Whien, De Warme Winkel, Vloeistof, Lieke Benders, Arno Schuitemaker en Jibbe Willems werden vroeg door het festival opgepikt. Tegelijkertijd: voor iedere Whien of Willems zijn er ook drie of vier makers die een of twee voorstellingen hebben gemaakt en daarna geruisloos van het toneel (pun not intended) zijn verdwenen. Zo stemt het doorbladeren van het archief ook melancholiek: al die gefnuikte of vroeg beëindigde kunstenaarsdromen, al die verloren artistieke perspectieven.

Nog iets dat Cement in de beginjaren wel deed en nu niet meer: reizen. Om het regionale aspect van het festival te onderstrepen was de opzet dat Cement ieder jaar een andere stad aan zou doen – in het tweede jaar was dat Eindhoven, en daarna achtereenvolgens Breda (2002), Maastricht (2003) en Den Bosch (2004 – geestig dat de huidige standplaats van het festival als laatste aan de beurt kwam). ‘Cement maakt het theater- en dansklimaat in Brabant manifest’, zo noemde de brochure van 2001 het. Het festival zou uiteindelijk vanaf 2007 tussen twee steden blijven wisselen (Den Bosch en Maastricht) om zich vanaf 2013 definitief in de Brabantse hoofdstad te vestigen en daar niet meer weg te gaan. Dat is begrijpelijk – het is in deze tijden al lastig genoeg om een theaterfestival te organiseren, laat staan om het ieder jaar in een andere stad te doen – maar de generositeit van een nomadisch festival heeft ook zo zijn charmes. Zo besloot het Vlaamse Theaterfestival er een paar geleden toe om tussen Brussel, Gent en Antwerpen te pendelen, wat het toch méér tot een nationaal festival voor iedereen heeft gemaakt.

Spannende kunst versus het grote publiek
Terug naar 2001. In de brochure van dat jaar wordt voor het eerst de naam van het festival uitgelegd: jonge theatermakers vormen de specie van het festival, en van de bredere theatersector. De naam levert meteen een sponsor op – meteen na de eerste editie meldt de Eerste Nederlandse Cement Industrie (ENCI) zich, die het festival jarenlang zou blijven ondersteunen. Het is natuurlijk een mooie metafoor, zeker als je hem helemaal doordenkt: zonder cement (of ander bindmiddel) kan er geen specie bestaan, en zonder specie geen bouw/theatersector.

Tegelijkertijd verloopt de bouw via bepaalde regels, en wil Cement juist een plek zijn waar er flink op los kan worden geëxperimenteerd. De spanning tussen het willen bereiken van het grote publiek en het tonen van spannende kunst komt tot botsing als de Eindhovense stadsschouwburg op het laatste moment weigert om Wayn Storm, een werk van de Vlaamse theatermaker Wayn Traub, te laten zien. De Volkskrant tekent op dat de officiële reden is dat de schouwburg geen tijd heeft gehad om de voorstelling van tevoren te bekijken, maar theaterprogrammeur Mark Timmer, die de voorstelling naar Eindhoven wilde halen, vermoedt dat de expliciete videobeelden in het stuk de werkelijke aanleiding zijn geweest.

Twee jaar later is er nog grotere ophef. Geroemd acteur Ger Thijs, door de wol geverfd bij de grote gezelschappen, speelt een rol in een kleinschalige productie op het festival, en die ervaring bekomt hem zo slecht dat hij er een extreem vilein artikel over schrijft in de Volkskrant. Vanwege de lage opkomst vindt hij dat ‘dit spelen […] een taakstraf zonder misdrijf’ is, spreekt neerbuigend over ‘margetheater’ en daarnaast krijgen alle medewerkers van het festival die hij is tegengekomen een veeg uit de pan. Hij wordt in opeenvolgende publicaties van repliek gediend door regisseur Mirjam Koen, theaterredacteur Lonneke Kok en door zijn eigen regisseur Kees Roorda, die hem allemaal van dédain en randstedelijke arrogantie betichten.

Makersfeestje
In hetzelfde jaar schrijft een journalist van het Limburgs Dagblad dat Cement toch vooral een festival voor kunstenaars zelf is. Hij bedoelt het niet als compliment maar als een beschuldiging van navelstaarderigheid en een hoog incrowd-gehalte. Het is een aantijging die het festival zal blijven achtervolgen – tot het punt dat het de betiteling ‘makersfeestje’ als geuzennaam begint te zien en omarmt. Naarmate de jaren verstrijken laat Cement de meeste concessies naar een breed publiek varen, zoals grote namen, muziekprogrammering en de bewering in de publiciteit dat het festival er ook ‘voor de bouwvakker in de straat en de skater in de buurt’ is.

In plaats daarvan wordt steeds beter nagedacht over wat de makers zelf nodig hebben. Daar is ook publiek bij nodig – zoals artistiek coördinator Simone Hogendijk in 2006 opmerkt: ‘het werk van jonge makers kan zich pas echt ontwikkelen en heeft pas echt bestaansrecht als een publiek erop reageert’ – maar niet per se véél publiek. Optimaal ruimte houden voor de experimenteerdrift en ontwikkelingsdrang van jonge makers is eenvoudigweg niet compatibel met de wens om een breed publiek te bedienen.

Als Leonie Clement in 2009 als artistiek coördinator van het festival aantreedt, zegt ze dat ze ‘vooral duidelijkheid [wil] scheppen. Cement moet hét makersfestival zijn.’ Het festival wordt onderverdeeld in drie ‘taartpunten’: podium, laboratorium en gesprek, die alle drie op de ontwikkeling van de maker gericht zijn, maar waarbij het publiek van harte is uitgenodigd om een kijkje te komen nemen. Er wordt jaarlijks een centrale festivalgast uitgenodigd om het hele programma bij te wonen, te reflecteren op de ervaringen en in gesprek te gaan met de makers. (In 2011 is dat David Van Reybrouck, die een prachtige openingsspeech houdt over de waarde van podiumkunst: ‘Het gaat om de broze schoonheid die eenmalig en onherhaalbaar is en die in deze tijd van ellendige heropvraagbaarheid van bestanden zijn unieke bestaan ontleent aan dat wat zich bevindt, voltrekt, openbaart en ontvouwt op dat ene moment op die ene plaats waar het publiek het ziet.’)

In de jaren daarna bouwt Cement, naast Clement onder de bezielende leiding van opeenvolgende zakelijk leiders Middendorp, Andrea van Wingerden en Janneke Defesche, op die fundamenten voort. Om daadwerkelijk ‘hét makersfestival’ te kunnen worden, verzinnen Clement en haar team verschillende manieren om makers van optimale ondersteuning en ontwikkeling te voorzien. Ten eerste blijft het (co-)produceren van voorstellingen een belangrijk onderdeel van het festival, zodat Cement – zeker na het wegvallen van de traditionele productiehuizen, waaronder Productiehuis Brabant en Huis van Bourgondië, in de kaalslag van Halbe Zijlstra in 2013 – kansen kan blijven bieden aan jonge makers die hun eerste producties willen maken. Ook maakt het festival ruimte voor experiment en onderzoek in verschillende proeflokalen en ateliers – die niet alleen voor theater- en dansmakers, maar later ook voor schrijvers openstaan. Het trekt de banden aan met kunstvakopleidingen in Nederland en Vlaanderen zodat afstuderende makers (of zelfs derdejaars) hun voorstellingen op het festival kunnen laten zien, in het verzamelprogramma Turbulentie.

De disciplines die het werk van de maker ondersteunen en faciliteren worden ook niet vergeten. Er is een jarenlange samenwerking met het Domein van de Kunstkritiek om jonge critici de kans te geven om het festival bij te wonen en nieuwe vormen van kritiek te ontwikkelen. Er is vanaf 2016 de Dag van de Dramaturgie, een symposium waarop dramaturgen elkaar aan de tand voelen over de zin en onzin van hun vak (een tegenhanger voor scenografen wordt ook eenmalig georganiseerd). En er is, ook vanaf 2016, De Metselarij, een platform voor jonge zakelijk leiders en creatief producenten dat ook buiten het festival iedere drie weken bijeenkomsten organiseert. Zo kijkt Cement op holistische wijze naar de zelfopgelegde opdracht om makers in hun ontwikkeling te ondersteunen, en neemt het festival verantwoordelijkheid voor iedere individuele schakel in die keten.

Perspectieven
Als we weer teruggaan naar de eerste tien jaar van het festival, valt op hoe veel er over de voorstellingen van Cement werd geschreven. In de tweede helft van de jaren nul was er een grote hoeveelheid online platforms waarin vrijwilligers of gewone gebruikers over theater schreven: van de user reviews van Moose tot de recensies van Theater Centraal, 8Weekly en ikhouvantheater.nl (bij die laatste twee platforms zette ik zelf mijn eerste stappen als criticus). De meerstemmigheid van het online gesprek over het werk van jonge makers is nu niet meer voor te stellen, ook al is er nu een professioneel platform bij Theaterkrant. Dat stemt tot nadenken – hoe krijgen we dat weer terug?

Ook valt op hoe anders de makers die in de brochures aan het woord komen in het leven staan dan de jonge makers van nu. Twintig jaar is natuurlijk ook niet niets – precies een hele generatie. Het internet begint pas net alomtegenwoordig te worden, er zijn nog geen smartphones, we zijn nog niet allemaal 24/7 met de hele wereld verbonden. Een zekere naïviteit ten opzichte van de maatschappelijke thema’s die de makers aansnijden kan ze niet ontzegd worden – maar tegelijkertijd hebben ze wel een zekere bravoure om het dan toch maar aan te gaan en te ontdekken. De jonge makers van de jaren 2000 kenden de term ‘culturele toe-eigening’ of ‘klasseprivilege’ helemaal niet – als kunstenaar was het hun verdomde plicht om, niet gehinderd door al te veel kennis, op ontdekkingstocht te gaan in de samenleving.

De jaren erna kenmerkten zich door een steeds sterker ‘write what you know’-gehalte – aangewakkerd door een groter besef dat je van goeden huize moet komen om een ander perspectief in je voorstelling recht te kunnen doen.

Cement kanaliseerde dit in 2009 door twee programmalijnen naast elkaar te zetten: ‘ik en de wereld’,  waarin de kunstenaar vanuit een persoonlijk perspectief vertrekt en dat aan de wereld toetst, en ‘de wereld en ik’, waarin de kunstenaar een gegeven in de wereld als vertrekpunt neemt en zich daartoe verhoudt. Het lijkt een subtiel verschil, omdat beide insteken van een hoge mate van engagement kunnen getuigen – maar juist daarom is het een interessantere opdeling dan die tussen ‘geëngageerd’ en ‘particulier’. Vanaf 2009 volgde een groot deel van de makers die ‘ik en de wereld’-lijn, vooral in de vorm van autobiografische voorstellingen en egodocumenten als die van Laura van Dolron, Ilay den Boer en Sadettin Kirmiziyüz. Dat leverde júist veel diversere voorstellingen op, omdat de makers het eigen perspectief serieus namen en zich niet in de mal van de zogenaamde universaliteit probeerden te persen.

Tegelijkertijd kun je in die andere lijn ook zien wat we missen als iedere maker vanuit zichzelf vertrekt. Een van de sterkste terugkerende theatergroepen op Cement in de jaren ’10 was het Belgische Steigeisen, het theatergezelschap van regisseur Thomas Bellinck en acteur Jeroen Vander Ven. Hun documentaire aanpak, altijd geweldig geresearched en tot theater gekanaliseerd, was van iedere persoonlijke insteek gespeend, maar was desalniettemin sterk politiek van aard. Dit soort intellectueel doortimmerd theater waarbij de kijker geen emotioneel persoonlijk verhaal krijgt aangereikt om op terug te vallen hebben we onder jonge makers in Nederland eigenlijk niet – het enige equivalent op het festival waren de documentaire voorstellingen van (de eveneens Belgische) Silke Huysmans en Hannes Dereere enkele jaren later.

Beeldend theater
Wat we wel hebben, zeker in het zuiden van het land, is een bloeiende traditie in beeldend theater. Het sterke danstheater in Tilburg is daar onderdeel van – jarenlang kreeg het niet de nationale aandacht die het verdiende, tot Arno Schuitemaker en Jan Martens, beiden Fontys-alumni, beiden jarenlang ondersteund door Cement, twee van de meest toonaangevende choreografen van hun generatie werden. Het aanbod uit België is een tweede – gerenommeerd theatermaker Lies Pauwels was ook met vroeg werk op het festival te zien, alsmede geweldige makers als Jef Van gestel, Hannah De Meyer en Maxim Storms. Maar de belangrijkste vertegenwoordigers van fysiek/beeldend theater waren de alumni van de mimeopleiding in Amsterdam en de regie- en performance-opleidingen in Maastricht. De grootste succesverhalen die uit Cement voortkwamen hadden tekst niet als enige, of zelfs als voornaamste betekenisgever. In het werk van Suze Milius en dat van Eva Line de Boer bewegen mensen in choreografieën om elkaar en om de vaak gestileerde objecten in het decor heen. De Boer liet zich in het BNG-prijswinnende Dit gebeurt allemaal tegelijk inspireren door de films van Roy Andersson – stilstaande menselijke tableaus trekken op wieltjes aan onze ogen voorbij. In Milius’ Exhibit verhouden de performers zich tot een galerie die om hen heen steeds verandert; zo wordt het kijken naar kunst en bekeken worden op boeiende wijze door elkaar gehaspeld.

De performance-alumni van BOG., een van de meest toonaangevende gezelschappen van de afgelopen tien jaar, maakt weliswaar geen tekstloze voorstellingen maar wel sterk gestileerde werken, waar de tekst met zorg in de ruimte ‘geplaatst’ wordt. En het mime-collectief Wild Vlees maakte jarenlang fascinerende voorstellingen die dicht tegen installaties aanhingen, maar toch van een diepe menselijkheid getuigden.

Schitterende comeback
In de coronajaren had Cement het niet gemakkelijk – vanwege de timing in het voorjaar had het festival de pech dat het drie jaar achter elkaar niet live kon doorgaan (de editie van 2020 was al helemaal gepland en moest op het laatste moment afgelast worden; in 2021 en 2022 sloot de organisatie in de zomer bij zusterfestival Boulevard aan om daar een aantal voorstellingen van jonge makers te kunnen tonen). Vorig jaar, op de 24e editie, was er echter sprake van een schitterende comeback. Net als in 2018 en 2019 duurde het festival een luxueuze negen dagen, en de lange afwezigheid maakte van iedere voorstelling en ieder evenement een feest.

Het is interessant om de line-up van 2023 met die van 2000 te vergelijken. Makers van nu verhouden zich veel actiever tot de wereld om zich heen. Daar is deels de door de rabiate subsidiebezuinigingen veroorzaakte legitimiteitscrisis van het theater van 2010-2013 debet aan – theatermakers van nu werden opgeleid in een sector die er alles aan doet om niet meer ‘met de rug naar het publiek te staan’.  Maar even belangrijk is de hernieuwde noodzaak tot politiek engagement, wakker geschud door verschillende protestbewegingen (Black Lives Matter, MeToo, de klimaatbeweging) en de eeuwigdurende crisis waarin jonge millennials/ Gen Z zich bevindt. De voorstellingen gaan over klimaatverandering, rape culture, hoe een vrouwelijke politicus met het moederschap omgaat, LGBQTIA+-emancipatie, de toeslagenaffaire. Maar daarnaast blijft er ruimte voor abstractere, beeldendere voorstellen – theatermakers zijn er ook van doordrongen dat het uitdagen van de status quo ook het vinden van nieuwe theatervormen met zich meebrengt. Zo blijft Cement de meest toonaangevende plek voor het theater van morgen, een festival dat met recht ‘hét makersfestival van Nederland’ kan worden genoemd.

Marijn Lems schreef deze tekst in opdracht van Cement, dat van 15 tot en met 23 maart 2024 zijn 25 editie organiseert. Foto: Saris & den Engelsman – Dit gebeurt allemaal tegelijk van Eva Line de Boer