Sally&Molly (Natasja d’Armagnac en Narhea Goossens) maken theater om voor elkaar te krijgen dat mensen gaan praten over ervaringen, terwijl ze dat bijna niet kunnen. Werk dat tegelijkertijd de verbeelding op gang brengt en weerklank vindt bij degene die ernaar luistert – en kijkt.

fotografie Anna van Kooij

Het wordt doodstil op de zolder van het therapiecentrum wanneer de jonge vrouw gaat zitten en nog een keer aan haar tante vertelt hoe ze het volhoudt, de dagelijkse opgave van opstaan, aan de dag beginnen en er iets van te maken. Droog, gedetailleerd, maar met de woede nog in haar stem legt ze uit wat haar stok achter de deur is. De tante incasseert het, haar smalle schouders licht opgetrokken, omdat er na een uur lang proberen niets anders op zit. Na de uitbarsting van even tevoren weet ze dat ze dit probleem niet op zal lossen. Dat gevoel resoneert bij het publiek, zoals duidelijk wordt in het levendige, zeer betrokken nagesprek dat na het slot van deze Happy People op gang komt.

Ze zijn geschoold en hebben ervaring als theatermakers en toch opereren ze buiten de wereld van de vlakkevloer- of schouwburgzalen en spelen ze niet op theaterfestivals. Hoewel ze uitgaan van een heel aantal theaterprincipes willen ze ervoor waken dat het niet een te dichtgetimmerd theaterstuk wordt: niet teveel vormgeving, niet teveel acteren, niet teveel prat gaan op virtuositeit of andere theatrale hoogstandjes. Hun context is niet de theaterwereld maar de wereld van de huisartsenopleiding, het therapiecentrum, de huiskamer. Daar vormt hun werk een brug tussen theoretische kennis en de ervaring.

Sally&Molly uit ’s-Hertogenbosch is een gezelschap dat zich op deze manier met theater bezighoudt. Natasja d’Armagnac (1968) deed na haar opleiding aan de Academie voor Drama in Eindhoven een Master aan DasArts, waar ze in 1997 als een van de allereersten afzwaaide. Ze kiest in haar werk voor een maatschappelijke insteek en werkt naast haar makerschap ook als docent op het Koning Willem I College in ‘s-Hertogenbosch. Narhea Goossens (1985) studeerde in 2012 af aan de opleiding Docent Theater aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten en schreef kort daarna een eigen stuk, Powerwijven, dat ze met D’Armagnac verder ontwikkelde en dat als een eerste gezamenlijke productie kan worden beschouwd.

Sally&Molly spelen hun stuk Happy People in therapiecentrum Interakt in Tiel. Hier, in het oude pand in de binnenstad, is op de met kussens en kleden ingerichte zolder een plek gemaakt om te spelen. Het publiek bestaat uit cliënten van Interakt en hun naasten, betrokken hulpverleners en therapeuten. De actrices warmen zich op, hun twee stoelen staan klaar, we worden verwelkomd door de mensen van het centrum en buiten op het dakterras wordt thee en koffie geschonken. Natasja d’Armagnac en Margriet Wentink van het centrum stappen van tevoren het terras op om samen hun gasten te verwelkomen en een korte inleiding te geven. Ze nodigen iedereen uit om na afloop te blijven, en met de makers in gesprek te gaan.

Wat houdt het in om op deze manier theater te maken? Ik besprak het met D’Armagnac en Goossens, hun actrices Anke Heesbeen en Marja Boidin en met Jolanda Seinen van impresariaat Kracht van Beleving dat gespecialiseerd is in theater en zorg.

‘Je wilt gewoon een mooie voorstelling maken. Die raakt, die je laat lachen waar dat kan, die een goeie dynamiek heeft, een spanningsboog en een ritme en al die dingen waar theatermakers naar zoeken’, antwoordt Goossens op de vraag wat voor hen een geslaagde voorstelling is. ‘Het enige dat echt anders is, is dat we minder theatraal uitpakken. Als je speelt in een theatrale omgeving kun je daar van alles bij verzinnen qua decor en lichtplan, maar op de plekken waar wij spelen is dat er niet. Dus de vorm is heel sec: we hebben twee stoelen, maar verder geen vormgeving. Dat zou ook niet passen.’

D’Armagnac vult aan: ‘En eigenlijk vind ik dat we daar nog wel wat extremer in zouden mogen zijn. Als je het echt goed doorvoert moet het dit zijn: dat je met elkaar aan de keukentafel of op de bank zit en het ergens over hebt. Over ervaringen waar je moeilijk over praat. Theater is ons middel om dat voor elkaar te krijgen. Het brengt de verbeelding op gang en vindt weerklank bij degene die daarnaar luistert en kijkt.’

In het stuk gaan twee personages, Narhea en haar tante Laura, met elkaar in gesprek. De vierde wand is open; zo ontvangt Laura het publiek bij het binnenlopen en geeft ze iedereen een foto waarop zij te zien is met Narhea als baby op schoot. Ook tijdens het stuk richten de twee regelmatig rechtstreeks het woord tot hun publiek, of vragen ze terzijde: ‘Kun je het je voorstellen?’ Samen vertellen ze hoe langdurige depressie ervoor heeft kunnen zorgen dat hun relatie, als lievelingstante en favoriet nichtje, in een diepe crisis belandde. Elk vanuit haar eigen invalshoek, elkaar in de rede vallend, soms welles-nietes tegenover elkaar. Inderdaad, alsof ze bij je thuis zitten en de hele geschiedenis aan de keukentafel uit de doeken doen. Het nichtje overgeleverd aan de depressie, de tante met alle goede bedoelingen niet in staat het tij te keren.

Goossens: ‘Als wij spelen op bijvoorbeeld een congres voor artsen, dan springt onze vorm daar heel sterk uit. Dat is een heel theoretische dag, en onze voorstelling zorgt daarbinnen voor zo’n andere ervaring, een ander gevoel. Ik geloof heel sterk in de combinatie van taal, spel, beweging, een beetje muziek. En dan kiezen wij niet eens een heel theatrale vorm, bewust niet. Geen licht, geen decor, alleen wij met ons verhaal.’

D’Armagnac: ‘Volgens mij zitten we daarmee juist heel dicht op de kern van wat theater is.’

Goossens: ‘Daarnaast speelt nog een aspect, namelijk dat theater sociaal is. In de zorg krijg je veel schriftelijke informatie, en zo’n folder of artikel lees je in je eentje. Maar bij een voorstelling ben je met z’n allen in dezelfde ruimte, en ieders verbeelding wordt daar op hetzelfde moment door hetzelfde gebeuren geprikkeld. Dat geeft een heel actief nagesprek, wat een enorme meerwaarde heeft voor ons, omdat wij willen verbinden. We willen kennis verbinden met ervaring.’

Jolanda Seinen, impresario bij Kracht van Beleving, bevestigt dat het nagesprek ook voor veel andere makers in dit segment van grote waarde is. Bij veel van de theatermakers met wie zij werkt is het na elke voorstelling een vast onderdeel. ‘De thema’s in de voorstellingen zijn behoorlijk heftig en lastig te bespreken. Omdat het publiek bestaat uit ervaringsdeskundigen en/of hulpverleners, heeft elke kijker direct voeling met de voorstelling. Dat maakt dat mensen na afloop heel graag ervaringen willen uitwisselen.’ Heesbeen: ‘Wij speelden afgelopen vrijdag onze voorstelling over verslaving, Ziek Verlangen, voor een groep huisartsen in opleiding. Daar ging het in het nagesprek volop over hoe ze zich moeten opstellen als huisarts en wat ze kunnen doen als er iemand met verslavingsproblemen bij ze komt.’

(Tekst gaat verder onder de afbeelding)

Kun je dan complex of abstract werk maken, of vraagt zo’n specifieke context en missie dat je het thema heel helder gestructureerd uitlegt?
Goossens: ‘Wat we nu doen is heel erg concreet. Dat is een bewuste keuze, en dat werkt heel goed, net als dat weglaten van decor. En aan de andere kant moeten we ook heel hard knokken om ergens te kunnen spelen. Dan helpt het als je heel specifiek kunt benoemen wat je thema’s en wie je doelgroepen zijn.’

Seinen vertelt dat voor theatermakers die op plekken als therapeutische instellingen of artsenopleidingen spelen, het aantal speelbeurten vaak beperkt is. ‘Het zijn geen lange tournees. Zo’n instelling of centrum wil misschien eens per jaar of per halfjaar iets doen met een theatrale vorm. Vaak is het een eenmalig onderdeel van een studietraject of een themadag. En zij hebben beperkt geld om zoiets te doen. Zo’n presenterende instelling werft dan bijvoorbeeld subsidie bij de gemeente, dat kan dan ook bij het sociale domein zijn, maar ik heb ook weleens meegemaakt dat therapeut en maker een crowdfundingsactie hadden opgezet. Je kunt ook niet altijd geld vragen voor kaartjes, dat ligt ook heel sterk aan de context. Dus speelbeurten zijn spaarzaam. Jammer, want ik zie echt dat theater heel goed werkt als middel in een zorgcontext.’

D’Armagnac vervolgt: ‘Ik wil ook niet te veel theater. Als wij aan het werk zijn met een voorstelling en het wordt iets te theatraal dan denk ik al: nee, jongens, we willen gewoon een verhaal vertellen, niet teveel toestanden.’

Goossens: ‘Maar je wilt wel dat we mensen hebben die goed kunnen spelen.

D’Armagnac: ‘Ja maar als iemand bij ons teveel gaat acteren vind ik het superlelijk. Ik wil het technisch heel goed én echt. Niet pronken met je virtuositeit. Een concrete, droge aanpak van een echt verhaal.’

Tijdens de voorstelling in Tiel zie ik een mevrouw minutenlang met haar ogen dicht zitten en bedachtzaam knikken. In het nagesprek vat ze samen: ‘Ik hoor hele zinnen letterlijk terug die ik herken. Dat is confronterend. Maar ik vind het ook verhelderend. Je ziet hier eigenlijk twee verhalen die met elkaar in concurrentie zijn. En het wordt zo duidelijk: als je zo vol bent van je eigen verhaal, hoeveel ruimte heb je dan nog om te luisteren naar dat van de ander?’

Seinen geeft aan dat deze groep theatermakers bewust en met grote zorgvuldigheid een strategie kiest waarin weinig plaats is voor virtuositeit of het opzoeken van theatrale extremen. ‘Ik heb echt te maken met heel betrokken mensen, zowel de makers als de organisaties die hen boeken, als het publiek dat naar het werk komt kijken. Iedereen zit in de materie, en men is zich ervan bewust dat er ruimte moet zijn voor de ander. In de nagesprekken vragen kijkers heel vaak aan de makers hoe het nu met hen is, bijvoorbeeld. En ik krijg heel veel mails waarin me wordt gevraagd de makers te bedanken. Dat geeft wel aan dat zo’n voorstelling op een krachtige manier empathie en troost oproept. Als de actrices teveel opgaan in het vak zou dat het vertrouwen van ons publiek denk ik in de weg zitten.’

In de relatie tussen hulpverlener en cliënt speelt die nood aan ruimte voor elkaar en respect voor iemands vallen en opstaan zeker. Mensen die met een psychisch probleem zitten leven vaak erg in hun binnenwereld. Het vraagt veel vertrouwen om daaruit te kunnen komen. Na de voorstelling van Happy People vertelt een mevrouw in het publiek dat ze trots tegen haar therapeut verslag deed hoe ze een stap in de goede richting had gezet. Haar therapeut reageerde in eerste instantie positief en prees de stap. Maar vervolgens wees hij haar op wat erop moest volgen: ‘Goed dat je dat hebt gedaan, maar het moet uiteindelijk zo zijn dat je….’ Voor de cliënt voelde dat als een ontkenning van wat ze al voor belangrijk werk had gedaan.

Goossens: ‘Wij maken met theater een brug tussen de theoretische kennis van de hulpverlener, en de wereld die achter iemands hulpvraag schuilt. Een beleving als onderbouwing van de kennis.’

D’Armagnac: ‘Absoluut, wij zijn de verbeeldingsbrug. Ik heb het laatst gevraagd aan een groep huisartsen, wie van hen weleens een oordeel had over patiënten die ze in hun spreekkamer hadden en die probeerden van hun verslaving af te komen en bij wie het soms meerdere keren niet was gelukt. En die artsen zijn ook maar mensen, dus ze denken weleens: alweer niet gelukt, zeg! Maar als jij het bent die tegenover die arts zit dan merk je dat, en dat is afschuwelijk. Dan ben je weg. En wie helpt je dan?’

Goossens: ‘Toen we Powerwijven speelden, vertelde een therapeut mij een keer: ‘ik werk al 25 jaar met meiden die misbruikt zijn, maar nu pas snap ik wat het is.’ En hij heeft in zijn werk in al die jaren alle verhalen waarschijnlijk al gehoord.
‘Dat begrip ineens, dat komt omdat je niet als professional naar een theatervoorstelling kijkt. Je kijkt als mens. En daardoor krijg je een fundamenteel andere persoonlijke kijk op de mens die tegenover je komt zitten. Wij willen dat hij dat vervolgens meeneemt in zijn werk.’

Nog even naar de zolder in Tiel.

Een van de therapeuten in het publiek sloeg zijn hand voor zijn mond en begon zachtjes te lachen om een opsomming van activiteiten die Narhea gaf. Allemaal pogingen van de mensen om haar heen om haar uit haar situatie te helpen. ‘Ga wandelen, ga bij een koor, ga op een berg zitten of druiven plukken in Frankrijk, doe Bachbloesemtherapie!’. Hij deelt na afloop waarom hij lachte: hij heeft al die voorstellen zelf vaak opgesomd voor zijn cliënten. ‘Als hulpverlener wil je heel graag iets doen of zeggen om te helpen’, vertelt hij. ‘Maar ik zie nu weer heel duidelijk dat degene die in die situatie bij me komt, alleen maar wil dat ik luister. Dat we stilstaan bij het feit dat het niet gaat. Dat is moeilijk, want hulp-verlenen: dat klinkt als actief iets doen. Dus alleen maar luisteren, dat vraagt dan heel veel van je.’

Inmiddels staan er drie Sally&Molly voorstellingen op het repertoire: eersteling Powerwijven over seksueel misbruik, daarna Happy People over depressie en als derde kwam daarbij Ziek Verlangen over verslaving, allemaal gespeeld door mensen die zelf ervaring hebben met de thematiek. Op basis van gesprekken en interviews met deze mensen schrijft D’Armagnac de teksten.

‘Als speler in Happy People kreeg ik dus mijn eigen verhaal terug maar in de vorm die zij eraan gaf’, vertelt Goossens. ‘We hebben een weekend in een huisje gezeten met z’n drieën, Natasja en ik en mijn tante, en praatten en praatten over al die persoonlijke strubbelingen. En een paar dagen later stonden alle verwijten letterlijk in het script. Bizar. Daarmee moet ik dan een verbinding maken, op zoek naar manieren om dat personage op papier vorm te geven.’
Heesbeen: ‘Bij Ziek Verlangen kreeg ik ook mijn eigen uitspraken terug als materiaal, verschrikkelijk, daar heb ik mee gevochten. Het maakte me boos en bang. Ik praat het liefst toch een beetje om de dingen heen als het over mezelf gaat in die periode dat ik verslaafd was, maar Natasja gaf me zulke concrete teksten. Het klopte precies, maar de wolligheid was eraf. Ineens noemde ik het beest bij de naam. Dat deed zeer.’

Een keer is het toch gebeurd, dat een speler zelf aangaf de rol niet meer te kunnen spelen omdat ze niet genoeg kon loskomen van de echte gebeurtenissen. Het toont aan dat het werk van Sally&Molly een evenwichtsoefening is tussen echtheid en spel. Maar de makers zijn erop uit een verhaal te vertellen dat universeel is, en niet de persoonlijke sores van een persoon. Actrice Marja Boidin: ‘Happy People is een stuk dat echt een vraag oproept en, anders dan je misschien zou denken omdat het voor een doelgroep wordt gemaakt en gespeeld, geeft het stuk geen antwoorden. Het schuift zelfs de notie van een antwoord radicaal opzij. Ik denk dat dat juist ruimte maakt voor de ervaring van de kijker zelf, en dat maakt dat de gesprekken daarna op gang komen.’

D’Armagnac vertelt dat ze absoluut niet wil dat het publiek het gevoel heeft dat ze de actrices moeten troosten: ‘Als je als publiek zit te kijken naar een actrice die zelf volschiet van verdriet is er geen ruimte voor die kijker. Dat is echt niet wat we willen. Onze spelers hebben de verhalen inderdaad zelf doorgemaakt, maar hebben allemaal een theateropleiding, of heel veel ervaring, zoals Anke die al 35 jaar speelt.’

Goossens: ‘Je kunt dit werk niet maken met iemand die wel een heel waardevol verhaal te vertellen heeft, maar dat niet vanuit vakmatigheid kan benaderen. Anders moeten we heel anders met een speler werken, rekening houden met persoonlijke gevoelens of hoe het met die persoon gaat op dat moment. Je kunt dan maar tot een bepaald punt gaan in het creëren van een rol. Dat zou tot werk met een heel andere kwaliteit leiden. Of je geeft een spelworkshop, dan draait het om het bieden van een spelervaring.’

D’Armagnac: ‘Dat is ook heel mooi, maar iets heel anders dan wat we nu met Sally&Molly doen. Wat we nu doen, vraagt dat we ook technisch een goeie voorstelling maken. We hebben het met elkaar over vakmatige aspecten, het moet wel in het ritme blijven, bijvoorbeeld, je moet kunnen doseren en opbouwen, terwijl we intussen ons eigen verhaal vertellen. We nemen uit dat verhaal de elementen die iets teweegbrengen, en plaatsen die zo ten opzichte van elkaar dat we spanning creëren. Als spelers verbinden we ons aan dat verhaal in die dramatische vorm.’

Dat is ook de ervaring van Heesbeen: ‘Ik vind het heerlijk om een rol te spelen, om het niet zelf te zijn. Maar ik heb me toch sterk verbonden met Ziek Verlangen omdat het een missie is. We willen dat huisartsen niet oordelen als ze iemand met een verslaving voor zich krijgen. Als je het meent wat je tegen me zegt, dan kan ik openstaan voor je, maar zodra ik een oordeel bij je bespeur, dan kan ik niet bij je terecht – zo voelt dat dan. Dan deins ik terug, dat is een menselijk instinct.’

D’Armagnac: ‘Daarom maak ik deze voorstellingen, omdat onze vooroordelen ons als mensen zo in de weg zitten. En wij richten ons heel aandachtig op hoe dat nou gebeuren kan. Als je dat onderzoekt, kom je bij iets wat in ons allemaal zit. Hoe meer je inzoomt, hoe dichter je bij het universele komt.

Ik zie te veel dat mensen niet mild kunnen zijn over het falen van een ander. Wij kunnen daar iets tegenoverstellen.’

Goossens: ‘Ons werk gaat hierover: dat een mens moet mogen struikelen.’

Sally&Molly werken met impresariaat Kracht van Beleving van Jolanda Seinen en Paulien Haakman. Het impresariaat is als een spin in het web van theatermakers die gespecialiseerd zijn in het maken van voorstellingen over psychosociale thema’s, en zorginstellingen en -opleidingen die op zoek zijn naar een theatrale component in hun aanbod. Theatermakers die zijn aangesloten bij Kracht van Beleving zijn onder andere Kitty van Mil, die haar voorstelling Ik heb nog iets op mijn lever over leven met kanker zag opgenomen in het curriculum van de Groningse oncologie-opleiding, Thomas Borggreve, die zowel geestelijk begeleider als theatermaker is en drie voorstellingen maakte over het omgaan met dementie, die hij speelt voor dementerenden en hun omgeving, en Pieter Tiddens en Marike van Weelden, die met hun familievoorstelling Lastige ouders voor een heel gemêleerd publiek spelen, zowel in de theaters als in zorgomgevingen.

Dossiers

Theaterjaarboek 2017/2018