Centraal in La fureur de ce que je pense (de razernij van mijn gedachten) van de Franstalig Canadese regisseur Marie Brassard staan (grotendeels autobiografische) teksten van de schrijfster Nelly Arcan, die op zesendertigjarige leeftijd na een bewogen leven – onder meer als escort – zelfmoord pleegde door verhanging. De teksten, verdeeld over zeven actrices, vormen een beklemmend collage.
Wellicht het meest in het oog springend aan de voorstelling is het decorontwerp van Antonin Sorel. Het publiek kijkt voor aanvang tegen een spiegelende wand, die lijkt te waarschuwen dat de voorstelling ook over hen gaat. Tijdens de voorstelling zijn negen piepkleine ruimtes te zien, van een toilet tot een slaapkamer, en van een SM-kelder tot een huiskamer. De zeven actrices zitten hoofdzakelijk ieder in hun eigen kamer opgesloten, met uitzondering van een dansende actrice die een kinderlijke, onschuldige staat lijkt te verbeelden en tussen de verschillende ruimtes beweegt.
In de voorstelling wisselen gezamenlijke recitatie door de vrouwen, haast als een Grieks koor, en monologen elkaar af. Iedere vrouw belichaamt een bepaald aspect van Arcans teksten. Zo concentreert de eerste vrouw die het woord neemt (gespeeld door Sophie Cadieux) zich op de dwingende schoonheidsidealen waaraan het als vrouw haast onmogelijk is te voldoen. Haar fysieke spel, met spasmen en dwangmatige tics, illustreert hoezeer ze hieronder gebukt gaat. ‘Vrouwen hebben vaak te veel van wat ze hebben, ze zijn altijd te veel’, en ‘Niet ouder worden, dat vooral niet’, herhaalt ze nerveus, haast hypnotiserend.
Op een soortgelijke manier reflecteren ook de andere vrouwen op een waaier aan verschillende thema’s. Zoals: het verlangen het lichamelijke te overstijgen, liefdeloze en problematische relaties met zowel vader als moeder, de angst om zondig gevonden te worden door naasten, over het verlangen om zichzelf te verhangen en over de wens om liever een man te zijn in deze mannenwereld. Dit alles op muziek door Alexander MacSween, vol monotone, beklemmende en hypnotiserende beats waarop de vrouwen zingen en reciteren.
Het levert een reeks van scènes op die vooral vervreemdend is. Deze vervreemding schuilt deels in de hypnotiserende, haast bezwerende teksten van Arcan en deels in het knappe, haast verkrampte spel van de verschillende actrices, dat pijn en desillusie ademt. De herkenning die de scenografie voor aanvang van de voorstelling leek te beloven blijft echter uit. Nergens krijg je het gevoel dat deze zeven actrices een vrouwelijke ‘Elckerlyc’ vertegenwoordigen. Daarvoor zijn ze alle zeven toch nog net iets te veel Nelly Arcan en haar specifieke problematiek.
Foto: Michael Slobodian