Dat je muziek anders gaat ervaren als het uit verschillende hoeken komt, mag na een paar decennia opgerekte concertpraktijk wel duidelijk zijn; en dat je met een groep vocalisten mobieler bent dan met instrumenten is een praktisch gegeven. Graindelavoix heeft met iconoclastische interpretaties het nodige bijgedragen aan die opgerekte concertpraktijk in de oude muziek, Silbersee met zangtheater in de hedendaagse muziek. De Neue Vocalsolisten Stuttgart brengen in Songs of Love and War / An Archive of Love een bijzondere beweeglijke versie, met een medley van oud (Monteverdi), minder oud en kakelnieuw repertoire.

Nu heb je in het genre ‘opgerekte concertpraktijk’ serieuzere en meer luchtige varianten. De serieuzere varianten dienen om een intensere en ontregelende muzikale ervaring te bieden, vaak in het donker of in gedempt licht, en richten zich vooral op het avontuurlijker deel van de regelmatige concertgangers; de luchtigere varianten – denk Wonderfeel – benadrukken vooral dat klassieke muziek alleen maar leuker wordt als je er niet zwaar op de hand over doet, en dat je er ook mee kunt knutselen en tussen kunt picknicken.

Songs of Love and War van Annelies van Parys (en anderen) valt daar ergens tussenin. Het heeft een afgesloten ruimte nodig, en het richt zich niet per se op muzikale instappers – ik vermoed dat er weinig Schiedammers naar de Noletloodsen zijn gekomen, want ik zag buiten een batterij OV-fietsen staan. Maar zwaar op de hand is de voorstelling allerminst, al zijn het thema en de teksten dat natuurlijk wel. Er wordt in gelachen, gehuild, met rekwisieten gesleept, en de zangers gaan nog net niet bij het publiek op schoot zitten. In de derde akte word zelfs met kussens gegooid.

Basis van de voorstelling is Ah, cette fable, een neoklassiek duet voor mezzosopraan en tenorsaxofoon dat Van Parys vorig jaar schreef voor de door Luc Tuymans beschilderde Angel Room in het Concertgebouw Brugge. Maar dat stuk duurt twaalf minuten, en Songs of Love and War meer dan een uur. Het is voor de luisteraar moeilijk te volgen wat er verder allemaal in de mix zit, al staat in de hoek een groot tv-scherm waarop een deel van de liedtekst verschijnt.

De drie andere hoofdbestanddelen zijn de laat-Renaissancistische/vroeg-Barokke Madrigali guerreri et amorosi van Claudio Monteverdi, de Love Songs vol lal-, smak- en gorgelgeluiden van de op vijfendertigjarige leeftijd vermoorde Claude Vivier, en het elektro-akoestische Aura van de hedendaagse componist José Sanchéz-Verdu. Die eerste is een voor de hand liggende keuze: Monteverdi is een ijkpunt in de muziekgeschiedenis in de expressie van individuele menselijke emoties, een soort vocale pendant van Shakespeare (die in de vorm van liedfragmenten over Romeo en Julia zelf ook regelmatig voorbij fietst), en sluit bovendien qua klank aan bij Ah, cette fable. De andere twee lijken te zijn uitgekozen omdat ze toch al op het repertoire van de Vocalsolisten stonden.

Dit alles loopt door elkaar in een vrolijke collage met brokjes Carmen en Don Giovanni, stukjes romantisch Lied van Schubert en Wolf, Britse evergreens en popsongs. De Love Songs pik je er wel uit door de gekke geluidjes, en lijken ook de keuze voor zes zangers zonder verdere begeleiding ingegeven te hebben. Monteverdi kan dat hebben, maar van het stuk van Sanchéz-Verdu blijft zo weinig over. De virtuositeit zit ‘m dan ook niet in de muzikale finesses maar in de choreografie, waarin de zangers alles uit het hoofd moeten doen en snel moeten schakelen. Vooral sopraan Johanna Zimmer en mezzo Truike van der Poel springen eruit door de energie en het zichtbare plezier waarmee ze dat doen.

Songs of Love and War doorloopt in een aaneenschakeling van opera-emoties vijf stadia van vonk, flirt, liefde, breuk en herhaling. Het decor bestaat uit een omheining van drie lage muurtjes en doet daarmee aan een manege denken; eerst is dat nog een kaal-conceptuele omgeving, maar gaandeweg vult de vloer zich met bananendozen, bloemen, een kattenbak en een stretcher. Tussen die bananendozen werkt het liefdesleed vooral op de lachspieren, al choqueert tenor Martin Nagy een deel van het publiek door een bos tulpen op de rand van het muurtje doormidden te slaan.

Er lijkt meer ernst in de ironie te moeten zitten dan overkomt. Het libretto van Ah, cette fable, door Gaea Schoeters naar de Franse dandy-romanticus Gérard de Nerval, is juist bloederig ernstig: liefde op leven en dood, de hare of de zijne. Het tv-scherm met de liedteksten achterin is een verbeterpuntje. Het helpt om de lyrische rollercoaster te volgen, maar zo zonder opsmuk en met weinig aandacht voor vormgeving gebracht komt de opeenvolging van hartekreten uit vier eeuwen muziek- en literatuurgeschiedenis vooral drakerig over.