Het blauwe jekkie dat ze aantrekt is haar net te klein, de polsen en de sterke handen steken er net te ver uit. Op de achtergrond horen we kinderstemmen, hondengeblaf, auto’s en pianomuziek. Behalve een vierkant stuk geel zeil op de vloer is het speelvlak leeg. Ze strikt haar veters en staat op, de jonge vrouw. Ze steekt van wal met een onzeker lachje en gaandeweg schroeft ze je keel dicht.

Misschien Marieke, te zien tijdens Festival Tweetakt in Utrecht, werd gemaakt door Lieve Blanquaert en Greet Jacobs. Blanquaert is documentairemaakster en fotografe en had nog niet eerder theater gemaakt. Samen met actrice Jacobs schreef en maakte ze op uitnodiging van Theater aan Zee een monoloog over een jonge moeder. Ze interviewden daarvoor een aantal Oostendse jonge meiden die op een of andere manier in de problemen zijn gekomen.

Het vond zijn weerslag in een aangrijpend verhaal van een meisje dat opgroeit in een gezin met te veel kinderen en veel te weinig liefde. Ze doet soms denken aan Mouchette van Arne Sierens; ook hier klinkt een stem die anders misschien niet gehoord zou worden. En leren we haar te begrijpen. De blaffende hondjes van de soundtrack aan het begin weerklinken als zij de manier van communiceren binnen het gezin demonstreert. Ze blaffen elkaar af, bij haar thuis, en als dat niet werkt gebruiken ze hun vuisten. Iedereen heeft een bijnaam en bij iedereen is het er een die feilloos het ongeluk van de drager benoemt; zij is de schele. ‘Ik moet dat niet uitleggen hé.’ Je blijft kijken naar die ogen.

Jacobs speelt het een dik uur lang met inleving, maar maakt er geen tranentrekker van. Handeling en decor blijven minimaal. Dankzij de structuur van de tekst, die een aantal terugkerende passages kent, als refreinen, keert ze telkens terug naar een fysieke uitgangspositie. Van daaruit deelt ze een emotionele rechtse uit, incasseert ze een kleinerende dreun zonder neer te gaan. Die uitgangspositie heeft ze geleerd bij het boksen: een hand voor de kin, een hand voor de kaak, de schouder iets omhoog en voortdurend in beweging blijven. Dansen. Dan kan niemand je raken. Zij raakt ons wel en grijpt met haar steeds dwingender vraag hoe laat het is dwars door de vierde wand onze aandacht in het hier en nu.

Onder alle stoerheid zit een opmerkzaam iemand, die hoort hoe de letter ‘o’ in het zinnetje ‘ik zie u zo graag’ net wat langer wordt aangehouden. En hoe dat betekenis geeft aan wat wordt gezegd. Wat moet iemand die zich tegen zulke indrukken wapent, die zich de technieken heeft eigen gemaakt te blijven staan en te vechten, als ze zwanger raakt? Ze doet er alles aan om niet te worden geraakt. En dan dat schoppen en bewegen in je buik. ‘Zij raakt mij voortdurend, van binnenuit,’ verzucht ze. Het wordt een zwangerschap en bevalling als een bokswedstrijd, op dat gele vierkant zonder touwen eromheen. Wie wint krijgt (g)een kind.

In de slotscènes overheerst verscheurdheid op alle niveaus. De tekst verknoopt de begrippen ‘houden van’ en ‘houden’ tot een gordiaanse knoop. Het meisje moet beslissen of ze het kind houdt, maar eerst komt het gevoel: houdt ze van haar kind? En is dat genoeg? En wij in het publiek zijn als die arts in het ziekenhuis; we zijn erbij, maar we schieten tekort. Niemand heeft het antwoord. En hoe kan zij haar beslissing nemen, net na het bevallen, knock-out gegaan en toch weer opgestaan? ‘Mijn lijf is leeg,’ zegt ze, ‘en ik heb pijn.’

Foto: Lieve Blancquaert