Anne Breure, directeur van Veem Huis voor Performance in Amsterdam, kondigde in oktober 2016 aan dat de instelling voortaan maar honderd dagen per jaar open zou zijn. Deze beslissing was een reactie op de tegenvallende subsidietoekenning, die het Veem onmogelijk maakte om met behoud van kwaliteit en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden het voorgenomen programma ten uitvoer te brengen. Inmiddels is de eerste editie van de 100 Dagen Huis achter de rug. Theatermaker sprak Breure over het afgelopen jaar. 

In het kantoor van Anne Breure hangt een grote wand vol met post-its. Het lijkt een beetje op een FBI-onderzoek, maar in werkelijkheid zijn het de fragmenten van ideeën die uiteindelijk het programma van de 100 Dagen Huis van Het Veem zouden vormen. Breure staat tijdens het gesprek soms op om naar een maker of een evenement te wijzen en neemt me zo mee door haar gedachtenproces. De hoge energie is kenmerkend voor haar stijl: rusteloos en vol gedachten, een denkend spreker die je maar moeilijk een vraag kan stellen die ze niet al honderd keer heeft overwogen en heroverwogen, maar die haar antwoord al pratend toch telkens opnieuw lijkt te bedenken. Je begint een beetje te zien wat voor geest er nodig is om de idealen die ze voorstaat, die van een wendbare artistieke instelling die zichzelf continu bevraagt, vorm te kunnen geven.

Kun je me eerst even terugbrengen naar je oorspronkelijke beslissing? Wat waren je overwegingen om voor de 100 Dagen Huis te kiezen?

‘Toen ik bij Het Veem begon in november 2014 was het twee jaar na de landelijke bezuinigingen waarbij alle productiehuizen uit de BIS waren gegooid. Het Veem verloor enorm veel middelen en draaide op reserves en frictiegelden, maar het einde daarvan raakte in zicht. Het werd me door die binnenkomst zeer duidelijk waar we als sector mee bezig waren: aan de voorkant enorme succesverhalen ophangen, terwijl we aan de achterkant inteerden op zowel financiële als menselijke reserves. We hebben toen veel op samenwerkingen ingezet, met bijvoorbeeld de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en het Stedelijk Museum, maar het werd al snel duidelijk dat er vanaf 2017 iets zou moeten veranderen. Dat gaven we ook aan in onze aanvragen bij het Fonds Podiumkunsten en het Amsterdams Fonds voor de Kunst, maar door het FPK werd de aanvraag afgewezen en bij AFK kregen we veel minder dan we hadden aangevraagd. Bovendien vielen ook enkele Amsterdamse samenwerkingen weg, omdat bijna iedereen minder geld van de stad had gekregen.

Ik had gezegd dat ik zou stoppen als de aanvragen niet zouden worden gehonoreerd, maar na wat soul searching kwam ik tot de conclusie dat we als grootste dansproductiehuis van Amsterdam een verantwoordelijkheid hadden om door te gaan. We hebben toen nog gesprekken gevoerd over een mogelijke fusie met een andere dansinstelling, maar die liepen op niets uit. Toen kwam dus het idee van de 100 Dagen. We hebben eigenlijk tegen het AFK gezegd: ‘Oké, dit is wat we met het geld dat jullie bieden, kunnen doen.’ De geest van de plannen in de aanvraag is daarbij bewaard gebleven: geen theater, geen festival, maar een huis met een grote reikwijdte aan activiteiten – research and reading groups, producties, lezingen, wijkactiviteiten, eigenlijk alles wat performance practice produceert en inspireert.’

Maar hoe werkt dat in de praktijk? Het lijkt me dat bij zo’n insteek het gevaar op de loer ligt dat je toch (te) veel gaat doen maar dan in een korter tijdbestek, en dat je daarmee alsnog je kunstenaars en personeel onder druk zet?

‘We zijn een projectorganisatie geworden. Hierdoor kunnen we de verhouding qua aantal maanden werk en aantal dagen aanstelling in die maanden verhogen. We betalen onze freelancers (alleen ikzelf, als eindverantwoordelijke, heb een doorlopend contract, voor de rest werken we met zzp’ers) voor een voorbereidingsperiode en een uitvoeringsperiode, en dat altijd volgens cao. We hebben ingrijpend gereorganiseerd en zijn voor de 100 Dagen Huis met een grotendeels nieuw team begonnen.

Daarnaast brengen we de kosten in de 265 dagen dat we gesloten zijn zo veel mogelijk terug naar nul. We verhuren in die periodes de ruimtes aan gezelschappen en andere organisaties en zorgen er zo voor dat de lasten in die periode gedekt zijn. Dat biedt ons de financiële ruimte om tijdens de 100 Dagen zelf fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen te kunnen garanderen.’

Hoe is deze 100 Dagen-vorm je bevallen? Als je nu genoeg subsidie zou krijgen om het hele jaar open te zijn, zou je dan toch 100 dagen per jaar open blijven?
‘Nee, dan zou ik toch teruggaan naar het hele jaar open zijn. Er zit iets heel moois in die 100 Dagen omdat er vanzelf per periode in het jaar een verschillende dynamiek ontstaat: tijdens de uitvoering ben je bezig met output en heb je de blik naar buiten gericht, dan heb je een periode van evaluatie en herbezinning, om weer vrij over de visie na te denken en deze fundamenteel te bevragen, en dan een periode waarin je die visie omzet naar plannen. Maar een huis als Veem zou er fulltime moeten zijn met behoud van de driedubbele blik die door de 100-Dagenstructuur gestimuleerd wordt.

Guy Gypens [directeur van het Kaaitheater in Brussel, red.] zei het mooi naar aanleiding van mijn keynote over onder andere de 100 Dagen op het Vlaamse Theaterfestival: er moeten ook huizen als referentiepunt en als vaste aanwezigheid blijven bestaan. Hoewel het voelt alsof Veem meer dan ooit een referentiepunt is geworden, het is tegelijkertijd een plek die er maar een deel van het jaar is. In die zin is het eerder als een evenement, omdat veel mensen het gevoel hebben dat ze niet aanwezig zijn geweest, dat ze het gemist hebben, terwijl het een verhaal is dat verder gaat. Het is pijnlijk dat het nu even stopt – of het gaat natuurlijk door, maar het stopt ook – het past niet bij de natuur van een huis om te verdwijnen, het voelt als iets gewelddadigs.’

Wat vond je het hoogtepunt van het afgelopen jaar?

‘Dit gaat heel flauw klinken, maar toch: dat was alles samen, het hele programma. De rijkdom die we in de 100 Dagen hebben getoond, was de rijkdom die we oorspronkelijk voor ogen hadden. We stellen onszelf continu de vraag: hoe kunnen we de innovativiteit en de radicaliteit van de kunsten doortrekken naar de werking van onze eigen organisatie? Daar kwam de 100 Dagen Huis uit voort, maar ook programmatisch gezien leverde het bepaalde waarden, die heel goed correspondeerden met de thema’s die werden aangedragen door de kunstenaars met wie ik wilde werken. We vingen die in vier thematische sporen: Facing Gaia (over duurzaamheid en de wereld om ons heen), The Future Is Feminist, A Seat At The Table (over dekolonisatie) en The Social Imaginary (over het onderzoeken van de systemen binnen de samenleving). Dat laatste thema is eigenlijk overkoepelend – niet toevallig natuurlijk als we ook de systemen binnen onze eigen instelling doorlopend willen bevragen.

Naast de thema’s zijn er vier ‘modi’: Performances, At Work (workshops, reading groups en masterclasses), Discourse (lezingen en gesprekken) en Interaction (Veem in de buurt en in de stad, zoals het Veem Huisdiner en Les Spectateurs, onze bezoekersgroep die we voor ontmoetingen en feedbacksessies uitnodigen). Zo kon het publiek via de thema’s en modi eigen lijnen doorlopen.

Dat werkte beter dan ik had durven dromen; de betrokkenheid van ons publiek groeide zienderogen, het gesprek met de toeschouwer ging veel meer over de verbindende visie achter het programma. Wat daarbij ook hielp, is dat er een hele nieuwe community ontstond vanwege ons Huisgenotensysteem: je kon een passepartout kopen om toegang tot alle activiteiten te krijgen.

De aanpak van de 100 Dagen gaf ons veel ruimte om vrij compromisloos het programma te organiseren zoals ons dat voor ogen stond en dat leverde heel veel respons op – mensen zagen en deelden de visie achter het programma, het resoneerde enorm met mensen die aanhaakten bij het inhoudelijke statement.’

Waarom is het belangrijk dat een huis een specifieke identiteit uitstraalt? Stuur je de blik van je publiek daar niet te veel mee als artistieke instelling? En sluit je bepaald publiek niet te veel uit?

‘Een huis is een plek die een visie uitstraalt, en dat bindt mensen aan je omdat ze zich met die plek kunnen identificeren of zich erdoor kunnen laten inspireren. In ieder geval geef je mensen iets om zich toe te verhouden, wat je veel duidelijker bestaansrecht geeft dan als je geen duidelijke keuzes maakt. Het is noodzakelijk dat een huis positie kiest en daar ook de verantwoordelijkheid voor neemt. Het gaat om eigenheid – daarmee kun je overtuigd met alles wat je hebt voor de kunst staan en kun je eveneens een eigen publiek opbouwen. Ons Huisgenotensysteem sluit daar ook goed bij aan.

Het gaat er dan ook om je visie steeds te blijven bevragen en bijsturen. Het was ons doel om een grotere ruimte voor een bepaalde discursieve omgeving te creëren, waar zowel kunstenaars als wetenschappers als denkers als publiek nieuwe voorstellen kunnen doen. Om dat te kunnen waarborgen hebben we als organisatie vanuit “ministeries” gewerkt, zodat iedereen in het team de visie over een onderdeel in portefeuille had: ruimte, duurzaamheid, interactie, woorden, boeken. Het is voor mij het belangrijkste dat we altijd in beweging blijven: ‘staying with the trouble’ zoals de Amerikaanse sociologe Donna Haraway het zegt. Dat merk ik nu ook, nu ik op zo veel plekken over de 100 Dagen ben komen spreken dat het als een efficiënt kopieerbaar model wordt gezien. Dat moeten we voorkomen – het gaat juist om de wendbaarheid, om een houding.’

Zijn er in dat kader alvast dingen waarvan je denkt: die moeten volgend jaar zeker anders?

‘Ik probeer die vraag voor mezelf nu nog even niet te beantwoorden – we zitten nu namelijk net weer in de onderzoeksfase. Daarin moeten we evalueren om te evolueren en niet meteen dingen weggooien. Het gaat nu ook eerder om verbeteren en verstevigen dan om vervangen, denk ik.

We moeten, denk ik, steeds specifiek zijn. Een voorbeeld: we organiseerden yogalessen en Qi Gong-lessen. Qi Gong past beter bij Veem Huis: het gaat over energiebehoud, over in je centrum blijven. Jon Silber, onze docent, heeft het altijd over het hebben van een “binnenpretje”: wanneer je met een lichte, speelse toets de dingen gadeslaat, ben je in staat om alles te her-denken. Op die manier wil ik naar ieder onderdeel blijven kijken: wat past er echt bij het huis?’

 

Foto: Ernst van Deursen

Dossiers

Theatermaker februari 2018