Waar zijn de jonge schouwburgdirecteuren? Welke dertiger voelt zich geroepen om zo’n theater met achthonderd stoelen en een toneellijst nieuw leven in te blazen? Andreas Fleischman is met 47 jaar een van de jongste schouwburgdirecteuren van Nederland en Bart van Mossel is een jonge hond van 60. ‘De vraag is: kloppen de verhalen die we vertellen nog wel?’
Andreas Fleischmann van De Meervaart in Amsterdam is bijna de jongste schouwburgdirecteur van Nederland. Alleen Jasper Damsteegt van Kunstmin Dordrecht (1974) is, voor zover we hebben kunnen nagaan, jonger. Met zijn 47 jaar stelt Fleischmann daarmee een interessante kwestie aan de orde: waar zijn de dertigers in schouwburgland? Is het vak van schouwburgdirecteur iets geworden voor heren en dames op leeftijd?
Volgens Bart van Mossel (60, Leidse Schouwburg en Stadsgehoorzaal Leiden) is er zeker een probleem bij het vinden van jonge schouwburgdirecteuren, maar is er nog wel sprake van jonge inbreng. ‘Programmeren is echt een vak geworden. Dat wordt door veel jongeren beoefend. De problemen doen zich voor bij de opvolging van programmerende directeuren. Oscar Wibaut nam onlangs afscheid als directeur van de Koninklijke Schouwburg. Hij was echt een man van het toneel. Hij had een enorme kennis van repertoire, van geschiedenis, van zijn publiek. Met zijn vertrek verdween die kennis. Het is niet meer vanzelfsprekend dat jongere generaties daarover beschikken, het gaat nu veel meer over technologie en digitalisering. De Generatie Einstein hoeft niet zozeer kennis op te slaan in het hoofd, ze kan die uit haar netwerk halen. Ik twijfel daaraan, ik vind het een gemis dat de canon verdwijnt.’
Terugverdienmodel
Andreas Fleischmann valt hem bij: ‘In mijn jonge jaren kwam het nog wel voor dat mensen die over marketing begonnen voor gek werden verklaard. Nu is marketing noodzakelijk, want het publiek gaat niet meer vanzelfsprekend naar theater. De canon is voor ons minder relevant. Wij zijn in De Meervaart vooral een nieuwe canon aan het opbouwen. Er gebeuren hier nieuwe dingen voor nieuwe doelgroepen.’
Volgens Fleischmann is het lastig om een nieuwe generatie programmerende theaterdirecteuren te vinden. ‘Er worden nu steeds vaker mensen als directeur aangesteld die helemaal geen affiniteit met het vak hebben, maar alleen bezig zijn met het verdienmodel, of liever: het terugverdienmodel. Sommigen slagen daar in, zoals Edwin van Balken van DeLaMar. Hij komt niet uit de sector, maar is wel een liefhebber. Hij heeft in korte tijd iets goeds ontwikkeld. Maar er zijn anderen, die ik niet wil noemen, voor wie het alleen nog maar over economie gaat.’
Er zijn meer bedreigingen voor het instandhouden van de canon, meent Van Mossel. ‘Ik maak me zorgen over de verandering van het aanbod. Ik ben blij dat het Nationale Toneel nog regelmatig in de Leidse Schouwburg speelt en voorstellingen naar onze maat aanpast. Maar Toneelgroep Amsterdam en het Ro Theater? We zijn er gewoon mee gestopt. Die grote gezelschappen zitten alleen nog in de heel grote schouwburgen. Dat maakt het aanbod van de middengezelschappen – Oostpool, Theater Utrecht, het NNT, Toneelgroep Maastricht – heel belangrijk voor ons om te kunnen blijven voortbouwen op de canon.’
Niet meer cool
Is het probleem ook niet dat die canon ouderwets gevonden wordt? En dat een zaal die gebouwd is op oud toneel, met een echte lijst om het podium, pluche en kroonluchters, gewoon niet meer cool is?
Volgens Andreas Fleischmann is het grootste probleem eerder de nadruk die tegenwoordig wordt gelegd op ‘beleving’. ‘Je hebt niet meer genoeg aan alleen de voorstelling. Je moet er van alles omheen organiseren. We hebben een groep junior programmeurs: studenten, jongeren uit de buurt. Het grappige is dat zij juist die klassiekers uitzoeken, daar zit toch een soort status aan vast. Maar in het begin riepen ze: je moet hier barbecueën, beach parties houden. Het hele gebouw moest eerst plat want het zag er niet uit.’
Fleischmann heeft het liever over de inhoud. Want daar schort veel aan. ‘De vraag is: kloppen de verhalen die we vertellen nog wel? Heerlijk duurt het langst speelde hier. Wat mij betreft de beste kleine musical van het afgelopen seizoen. Maar tegelijk vroeg me af: hoe verkoop ik dit aan iemand van onder de vijftig?’
Van Mossel: ‘Het is wel erfgoed.’
Fleischmann: ‘Daar hebben we genoeg van. Er is voldoende aanbod. Vooral de vrije producenten produceren alleen nog maar veilig, voor een publiek van vijftig plus, blank en vrouw. Maar de grap is: dat is geen veilige keuze meer. Want ook dat mainstream repertoire heeft het zwaar. Vroeger leverde dat misschien nog wel veel inkomen op waarmee je risicovoller dingen kon betalen, maar die tijden liggen achter ons. Ik pleit ervoor om scherpere keuzes te maken; profileer je meer vanuit je positie in je eigen omgeving. Laten we niet meer meedoen aan die grote brij van heel veel producenten die allemaal voor dezelfde doelgroepen produceren.’
Pluche
‘Ik verzet me tegen het beeld dat een theater een dode doos is.’ Van Mossel denkt er duidelijk anders over. ‘Als een theater opent is het al verouderd. Dat zou dus voor Leiden in extrema moeten gelden, want die zaal is open sinds 1 oktober 1705. Iedereen die hier voor het eerst komt staat paf van verbazing. De monumentale omgeving, het pluche, de gouden ornamenten, maar vooral de afmetingen. De intimiteit. En daaraan gekoppeld die enorm goede akoestiek voor spraak, voor toneel. Dankzij de eivorm van de zaal is hij enorm intiem, en heb je ook mooie perspectiefwerking. Dat maakt inderdaad dat je aan de zijkanten slecht zicht hebt. Dat vertaalt zich dus in rangen, en dat vertaalt zich in de economie van je theater.’
Wordt het geen tijd dat theaters zelf hun eigen aanbod gaan regelen? Volgens Fleischmann is dat noodzakelijk. ‘Ons vaste publiek vergrijst en krimpt. We hebben dus ook steeds minder voorverkoop. Dat geeft ons de vrijheid om gaten te laten vallen in de programmering. Juni is voor ons dit jaar de beste maand. Slechts één voorstelling stond al in het boekje. De rest heeft zich gewoon gevuld, met een Surinaamse comedyproductie en nog wat dingen die zich op korte termijn aandienden en het opeens heel goed deden. We spreken daar nu over met producenten. Als je actueel wilt zijn, moet je flexibel kunnen zijn. We zijn nu bezig om een productie uit Brussel te halen van twee comedians over jihad-gangers. Die willen we eigenlijk al in januari presenteren. Als je dan fondsen gaat werven en andere schouwburgen wilt meekrijgen, merk je wat een trage sector het is.’
Vijf minuten offline
Maar moet niet juist alles veel losser worden, hangt er niet een veel te heilige sfeer in de schouwburgen? Volgens Fleischmann is het al veel losser dan het was: ‘Een deel van onze programmering bestaat uit Amerikaanse comedians, daarmee trekken we een meer bioscoopachtig publiek. Dat neemt zijn drankje mee naar binnen, zit gewoon te twitteren, en dat mag van ons dan ook, daar ontkom je niet meer aan. Mensen die langer dan vijf minuten offline zijn worden hartstikke zenuwachtig.’
Toch zou hij niet alles los willen gooien. ‘Een schouwburg is juist ook een gebouw van meer focus, waar je met meer rust ergens kennis van kunt nemen. Dat moet onze kracht worden. De samenleving ontkerkelijkt, maar er is tegelijk veel behoefte aan stilte en rust. We moeten al zoveel verwerken. Neem nou het jihadisme. Als je de krant leest is het allemaal verschrikkelijk en erg, maar als je er persoonlijke verhalen over hoort, begrijp je op een menselijke maat waarom mensen zulke keuzes maken. Als je het dan voor elkaar krijgt dat iemand daarbij zijn telefoon uitzet, heb je al heel wat bereikt.’
‘Daarvoor is het ook heel belangrijk om bij elke voorstelling in je huis aanwezig te zijn’, vult Van Mossel aan. ‘Je moet voeling houden met je publiek en weten wat het van dingen vindt.’
Osdorp
Moet de schouwburg niet meer als producent optreden? De directeur kent immers zijn eigen publiek als geen ander. Dan ben je ook af van dat door beiden als ‘niet uit te leggen’ systeem van driehonderd verschillende titels per jaar, gebracht door makers die de avond zelf alweer uit de stad vertrokken zijn.
Van Mossel: ‘We moeten zelf gaan produceren, samenwerken en voorstellingen in serie laten spelen. Zo vergroot je je verzorgingsgebied en bouw je een band op met je publiek. In tegenstelling tot tien jaar geleden heeft Leiden nu een vruchtbaar makersklimaat. In de toekomst zetten we daarom nog veel meer in op eigen producties, als het aan mij ligt. Een eigen stadstheatergezelschap zou dan noodzakelijk zijn. Het PS|theater van Pepijn Smit is daarvoor een geschikte kandidaat.’
De Meervaart heeft de afgelopen jaren stevig gescoord met een aantal projecten dat sterk leunt op de doelgroep van het theater, dat midden in de multiculturele wijk Osdorp staat. Fleischmann: ‘Twee jaar geleden hebben we een eigen musical gemaakt, Ik Driss, op basis van de columns van Asis Aynan en Hassan Bahara. Een feelgoodmusical over de integratieproblematiek. Ook het vervolg Kapsalon was een succes. We hebben plannen om ons meer op te stellen als een productiehuis: we gaan dingen maken, talenten begeleiden, meer samenwerken met de lokale gemeenschap. Het genre waarin wij opereren is veel losser georganiseerd. Mensen komen spontaan met een idee en dan moet er snel iets gebeuren. Vaak komen makers niet uit de theaterhoek. Er zit veel potentieel in de nieuwe generatie Marokkanen. Meestal wordt het migratieverhaal door Nederlandse makers direct gekoppeld aan problematiek. Maar er zijn ook gewoon verhalen die te weinig verteld worden.’
Dan doemt de vraag op wanneer we in Nederland de eerste Marokkaanse schouwburgdirecteur kunnen verwelkomen. Volgens Fleischmann is dat een kwestie van tijd. ‘Ik vind het Nederlandse toneel nog steeds een veel te wit bolwerk. Maar nu alleen maar een Marokkaan of Turk neerzetten is niet de oplossing. Met positieve discriminatie komen mensen op een plek terecht waar ze misschien helemaal niet willen zitten. Je moet de beste mensen op de beste plek hebben. Ik denk dat we over tien jaar de eerste allochtone schouwburgdirecteur hebben.’
Daarvoor moet er nog veel gebeuren, denkt Fleischmann. ‘Er moet meer content komen die gaat over het publiek met die afkomst. Als dat publiek eenmaal hier is, dan komt er ook een organisatie. Voor Marokkaanse Nederlanders is theater heel lang iets geweest van de blanke Nederlanders, daar hadden ze niets mee. Nog steeds is Nederland niet zover dat we gelijkwaardig met elkaar omgaan. Vergelijk hoe we in Nederland met de Ramadan omgaan met hoe ze dat in Londen doen. Hier doen we of het een eng religieus dingetje is. In Londen heet het de Ramadan Rush en is het commercieel; alles met geld uit de hele wereld komt naar Londen om na zonsondergang boodschappen te doen. Winkels en restaurants blijven langer open. Wij doen het met kerst, maar met de grote groep moslims doen we in commercieel opzicht niets. Het grappige is dat wij op christelijke feestdagen programmeren voor de allochtone doelgroepen. Met kerst zitten de Marokkaanse comedy nights vol. Je moet het dus ook praktisch aanpakken.’