Theatermaker en journalist Anoek Nuyens (1984) werkt samen met de Raad voor Cultuur aan een advies voor de theatersector na 2020. Ze wil méépraten over het kunstenbeleid van de toekomst, in plaats van commentaar leveren langs de zijlijn. Een opbouwende houding die ze mist bij veel ‘witte mannen van vijftigplus’.

Beste ‘rebellerende’-vijftigplusser,

Wie denkt dat dit een brief is aan alle vijftigplussers heeft het mis. Deze brief is namelijk niet gericht aan inspirerende leermeesters, hardwerkende opvoeders, liefdevolle opa’s en oma’s.

Ik richt me tot de vijftigplusser die zijn hoofd schudt als hij een twintiger over politiek hoort praten. De vijftigplusser die op bijeenkomsten en andere aangelegenheden de drang niet kan onderdrukken om op te roepen tot meer rebelse ideeën, gaat pleiten voor een toekomst ‘zoals vroeger’ en Millennials veroordelen tot softies.

De afgelopen jaren ben ik er al aardig wat tegengekomen. Misschien omdat ik meer dan gemiddeld soft ben. Misschien omdat ik me nogal eens uitspreek over politiek. Misschien helpt het feit dat ik een vrouw ben ook niet mee. Ik weet het niet, maar ik voel de behoefte erover te schrijven. Niet om deze groep aan de schandpaal te nagelen – dat zou te gemakkelijk zijn – maar omdat ik me oprecht afvraag waar al dat misbaar, om het op z’n Vlaams uit te drukken, ons als theatersector en in het groot als samenleving precies gaat brengen.

Doorlopende dialoog
Even terug naar het begin van deze maand, toen het Nederlands Theater Festival zijn programma presenteerde. Naast de selectie van de meest belangwekkende voorstellingen van het afgelopen seizoen werd ook het programma van verdiepingsfestival Nieuwe Grond bekend gemaakt.

Ik heb Nieuwe Grond vier jaar geleden opgericht vanuit een verlangen om meer uit een bijeenkomst of debat te halen dan de signalering van een probleem, het duiden ervan en daarna de borrel in de foyer waar iedereen zich afvraagt hoe dat probleem aangepakt zou moeten worden. We weten dat er steeds meer mensen met burn-outs kampen, maar hoe gaan we de werkelijke oorzaak te lijf? We weten intussen dat je diversiteit beter niet alleen aan de sector zelf kan overlaten, maar zijn er behalve quota opleggen nog andere alternatieven?

Als ik denk aan wat ik, in nauwe samenwerking met mijn collega’s van Het Transitiebureau, de afgelopen jaren met Nieuwe Grond ondernomen heb, dan voelt dat als een doorlopende dialoog met allerlei mensen uit de sector. Een aantal dingen aan die dialoog vielen me op.

Allereerst zijn we niet geoefend om met elkaar te spreken, naar elkaar te luisteren en gezamenlijk te denken over zaken van algemeen belang. Iedereen heeft een doordacht antwoord op de vraag ‘Wie ben ik alleen?’, maar wie we samen zijn? Dat is een stuk lastiger. Logisch ook. We leven in een samenleving waar je, op school, tijdens je studie, op je werk, gemotiveerd wordt om vooral je eigen individuele talenten te ontwikkelen. Je inzetten voor zaken van algemeen belang levert je hooguit wat bonuspunten op.

Daarnaast viel het me op dat veel mensen wel actiebereid zijn, maar niet het geduld en de tijd hebben om zich ook echt ergens voor in te zetten. Iedereen heeft het ‘druk druk druk’ en constant haast. Ik ook. Als tijdens een bijeenkomst niet binnen een half uur naar een concreet doel toegewerkt werd, dwaalde ik af.

Misschien kwam dat ook wel voort uit het feit dat die doorlopende dialoog pas begon vlak na de bezuinigingen: er moest – zo voelde het – van alles gedaan worden om te beschermen wat er nog was. Als de theatersector een huis was waar wij op iedere bijeenkomst in rondliepen om de boel te inspecteren, dan zou je kunnen zeggen dat we in iedere kamer op een nieuw probleem stuitte. Problemen die niet in een uurtje te verhelpen zijn. Fundamentele problemen waar de hele publieke sector mee kampt, die betrekking hebben op globale ontwikkelingen, zoals de vermarkting van de publieke sector, nutsdenken, en een groeiende angst voor de onbekende ander en alles wat afwijkt. Het huis opnieuw schilderen, was dus niet genoeg. Het moest tot in de kern aangepakt worden. Alleen was er geen aannemer, geen geld en geen tijd.

Politieke aandacht
Toch bleven we bij elkaar komen – want wat was het alternatief? Uiteindelijk vertaalde zich dat in politieke aandacht. Wat kleinschalig en marginaal begon, kwam uiteindelijk terecht op het bureau van onze minister. Die gaf Kunsten ’92 bijvoorbeeld de opdracht en het geld om het idee van een Fair Practice Label – ooit voorgesteld door SOTA tijdens de Nieuwe Grond bijeenkomst ‘United We Stand’ in 2015 – verder uit te werken. Ook ontstonden er tijdens andere bijeenkomsten plannen voor nieuwe collectieven of tijdelijke samenscholingen, zoals het NIT en OnsFonds.

En dit jaar dus: een samenwerking met de Raad voor Cultuur, het belangrijkste adviesorgaan in Nederland als het aankomt op kunst en cultuur. In november zal de Raad aan de Minister van Cultuur haar advies presenteren voor de toekomst van de podiumkunsten. Speciaal voor Nieuwe Grond stellen ze nu al een deel van dat advies open: ze presenteren aan de sector zeven dilemma’s die besproken zullen worden onder leiding van het Transitiebureau.

Is het bijvoorbeeld noodzakelijk een diversiteits-quotum vanuit de overheid in te voeren of moeten we het aan de sector zelf overlaten? Hebben vrije producenten ook recht op subsidie? Hoe zou een veld zonder de scheiding tussen BIS en Fonds eruitzien? Moeten we het idee van verschillende genres binnen de sector loslaten onder het mom van de opkomst van ‘vloeibaar kunstenaarschap’?

Als Transitiebureau hebben we onszelf de vraag gesteld wat zo’n samenwerking met de Raad nu precies betekent. Welke belangen spelen hier er mee? Wie profiteert van wie? In alle gesprekken met de Raad hebben wij een heel oprechte houding ervaren en een gedeeld belang in het voeren van een zo transparant mogelijke dialoog met het veld. En nog altijd beloven alle voortekenen een vruchtbare dialoog. Wie weet slagen we erin echt samen na te denken over zaken van algemeen belang, samen antwoorden te vinden op die ene lastige vraag: wat willen we samen?

Te soft, te weinig rebels, te abstract
Veel generatiegenoten reageerden enthousiast en lieten weten aanwezig te zijn. Ze maakten bovendien nuttige en slimme opmerkingen. Zo ontmantelde Freek Vielen een van die dilemma’s als schijndilemma. Maar er was ook de nodige kritiek. Opvallend genoeg allemaal van witte mannen van vijftigplus. Een van jullie wijdde er zelfs een heel artikel aan, waarin de aanval geopend werd op het Transitiebureau en zijn acties en bijeenkomsten van de afgelopen jaren. Tijdens die bijeenkomsten zouden deelnemers die ‘te onconventioneel’ denken, ‘genegeerd worden’. De bijeenkomsten zouden bovendien zo ‘ongedefinieerd’ zijn dat ‘de zinloosheid gloort’. Kortom: te soft, te weinig rebels, te abstract.

Het is niet de eerste keer dat ik, als lid van een jongere generatie, zulk soort feedback ontvang. Maar het antwoord op de vraag wat er dan wel gedaan moet worden, komt vaak niet verder dan ‘een nieuwe Actie Tomaat’, ‘bezuinigingen terugdraaien’ of ‘radicale vernieuwing’. Wat dat laatste dan precies inhoudt, is me nog nooit duidelijk geworden.

Toegegeven: de dilemma’s zijn misschien niet de meest baanbrekende vergezichten, maar ze zijn wel de realiteit. En die realiteit kan jou niet aanstaan, beste vijftiger, maar juist dan lijkt het me nuttig om daar iets aan te doen. Om in ieder geval mee te praten, in plaats van te roepen wat er allemaal mis gaat en een hele generatie weg te zetten als niet rebels genoeg. Je kijkt naar de wereld, maar je bent er ook onderdeel van, toch?

De ideologie-kaart
Laatst zat ik bij een kennismaking met de Nederlandse PvdA. We werden gevraagd om ons allemaal voor te stellen en toen de man naast me aan de beurt was – gepensioneerd, hoogopgeleid, wonend in Amsterdam – vertelde dat hij na de verkiezingsnederlaag wel wist waarom zoveel mensen teleurgesteld waren in de PvdA. Het moest gewoon weer ‘zoals vroeger’ worden, zei hij. ‘Meer ideologie.’ Dat laatste herhaalde hij een paar keer. Hij zei het met zo’n stem, dat het klonk alsof hij twee bier bestelde.

De rest van de groep bleef stil. Totdat de gespreksleider naar mij keek en vroeg: wat vind jij hier eigenlijk van? Jij bent toch theatermaker? Wil jij ook meer ideologie? En terwijl ik haar aankeek, bedacht ik me hoe ongelooflijk veel zin ik had om allemaal dingen te roepen die je tijdens een potje voetbal vanaf de zijlijn roept. Kreten, aanwijzingen, commentaar. Omdat die positie zo ongelooflijk comfortabel is. Ik had zin om de PvdA van alles te verwijten.

Ik wilde ook de ideologie-kaart trekken. Maar wat voor zin heeft het? Hoeveel meer ideologie is er ontstaan door steeds te roepen dat we meer ideologie nodig hebben?

En dezelfde ideologie als vroeger? Met ‘vroeger’ doelde de man op de idealen van de PvdA uit de jaren zeventig. Ik heb daar zelf ook hele romantische ideeën over. Maar ik zie in Amsterdam ook een aanzienlijke groep babyboomers van toen die verwoorden zijn tot de kapitalisten van nu.

Die ideologie heeft in elk geval de wereld van vandaag niet kunnen tegenhouden. Een wereld waarin de ongelijkheid tussen extreem rijk en de rest steeds groter wordt. Waarin de aarde permanent in de uitverkoop staat. Waarin westerse vrijheid steunt op de ruggetjes van kinderen achter naaimachines in Bangladesh. Waarin iedere waarde is verheven tot recht. Waarin burgerschap getransformeerd is tot consumentisme. Waarin je je niet hoeft te schamen voor hebberigheid, want hebberigheid is juist goed voor de economie. En waarin zaken zoals ‘collectief denken’ steeds meer een abstracties geworden zijn.

De mens achter de instituties
Vanuit de overtuiging van een ouderwetse individualistische onderscheidingsdrang zijn we samenwerken compleet verleerd. De vraag is: hoe krijgen we dát weer terug? Door van de zijlijn te roepen? Door een instelling zoals de Raad voor Cultuur te wantrouwen als een denkbeeldige vijand? Je kan ze ook bekijken als een groepje doodgewone mensen dat net als wij opereren in een groter systeem waar ze ook niet altijd invloed op lijken te hebben.

Ieder machtsorgaan, ieder instituut bestaat uiteindelijk uit mensen. Misschien is dat de meest politieke daad van dit moment: om de mensen achter de functies te zien en niet onder de indruk te zijn van de hiërarchie, wetende dat jij net zo goed op hun plek had kunnen zitten. Daarom moeten we niet onze handen van de macht aftrekken, maar juist in gesprek blijven. Instituten vallen of staan bij hun legitimiteit dus hebben ze ons net zo goed nodig als wij hen. En dan gaat het erom de juiste condities te bepalen en een bepaalde mate van transparantie te bewerkstelligen. Verzet en kritiek zijn hoogstnoodzakelijke instrumenten maar ze worden pas echt krachtig als ze verbonden kunnen worden aan een voorstel.

Dat voorstel klinkt misschien soft en niet rebels genoeg. Maar jullie zullen het er de komende jaren, of misschien wel decennia, mee moeten doen. Want noch ikzelf of Het Transitiebureau, en vermoedelijk noch mijn generatie, is van plan ermee te stoppen.

Maar dat is wel een hele ouderwetse manier van verzet of rebellie, toch? Rebellie zit hem allang niet meer in tomaten gooien. In deze door en door geïndividualiseerde samenleving is de grootste vorm van rebellie of verzet je solidair verklaren met elkaar en elkaars praktijk.

Dat kun je soft vinden, maar misschien moet je het eens proberen en het gesprek werkelijk aangaan.

Deze brief kwam tot stand in samenspraak met Het Transitiebureau en werd eerder gepubliceerd op de website van rekto:verso. Foto: Nieuwe Grond over Fair Practice Label, Michiel Cotterink


Anoek Nuyens is als theatermaker verbonden aan Frascati Theater en schrijft als journalist onder andere voor De Correspondent. Sinds twee jaar is ze curator van het programma Nieuwe Grond dat onderdeel is van het Nederlands Theater Festival. Daarnaast is ze lid van Het Transitiebureau en de adviescommissie Theater van de Raad voor Cultuur.