Na Oerol, kondigt ook Over het IJ een kleinere editie aan. Het festival gaat terug naar acht dagen en schrapt onder meer het kenmerkende Zeecontainerprogramma. Over het IJ ziet zich hiertoe genoodzaakt wegens stijgende kosten. In een nieuwe opzet wil het festival nog meer focussen op het ondersteunen van opkomende makers en nieuwe locatietheatermakers.
Dat de vermeende ‘springplankfunctie’ van het Zeecontainerprogramma op Over het IJ Festival niet van de lucht is, bewijst de indrukwekkende lijst curatoren die voor deze jubileumeditie zijn aangetrokken. In het kader van vijfentwintig jaar Over het IJ werden inmiddels bekende makers, die ooit begonnen in een zeecontainer op de NDSM-werf, gevraagd om jonge makers voor te dragen met wie zij verwantschap voelen.
Net zoals de afgelopen jaren is de jonge makers gevraagd zich in een werk van ongeveer vijftien minuten te verhouden tot de ‘staat van de stad’. Er wordt dus een expliciet beroep gedaan op hun engagement. Bij de meeste zeecontainervoorstellingen die ik op de openingsavond van deze editie zag was dat engagement weliswaar minder prominent dan de afgelopen jaren. Ik zag vooral kleine, persoonlijke verhalen en theatrale vertalingen van leegte, doelloosheid en juist een gebrek aan betrokkenheid.
Culturele apocalyps
Bijvoorbeeld in De lamest afterparty ooit, de multimediale dansperformance van Davey Bakker (gecureerd door Het Houten Huis), uitgevoerd door Mohammed Yusuf Boss. In een uitgerekte, zeer fysieke solo danst Boss alsof zijn leven ervan afhangt, terwijl over hem heen beelden worden geprojecteerd van culturele instanties, talkshows en commercie. Tegen beter weten in, in een krampachtige poging het einde van de culturele verwoesting tegen te gaan, blijft Boss dansen – maar de klok tikt genadeloos terug en de (culturele) apocalyps nadert hoe dan ook.
In Lili van Ritzah Statia (gecureerd door Golden Palace) stappen we in een felrealistische reproductie van het eenvoudige huisje van een bejaarde vrouw – weliswaar achter een glazen wand, waarom dat is blijkt later. In vijftien minuten schept Statia een wonderschone en treurige schets van een vergeten vrouw, die tevergeefs om hulp vraagt. Hijgend, piepend en kreunend schuifelt ze door haar kamertje, belt om hulp voor haar steunkousen, maar die hulp heeft het te druk. In niet mis te verstane beeldtaal toont Statia ons de consequenties daarvan. Lili is een prachtig verstilde performance, zij het misschien iets te uitgesponnen. In de allerlaatste seconden laat Statia het realisme los en toont ze eens te meer haar oog voor esthetiek en poëtische beeldtaal.
Vleesgeworden ironie
Frame me Femme is een spannende solo van Andrea Zavala (via Dansmakers), die deze zomer afstudeert aan de SNDO. Ze zet zichzelf voor een publiek en richt een camera op zichzelf, waardoor ze ook met zichzelf geconfronteerd wordt. Vanuit kijken en bekeken worden komt ze tot bewegen, ze gebruikt taal als middel om tot dansen te komen – spreken is tenslotte ook een vorm van bewegen. Uiteindelijk blijft het een eenzaam verhaal: zowel in een ruimte vol toeschouwers als wanneer ze later de buitenwereld opzoekt.
Van een volstrekt andere orde is De Sirene van Irene van tekstschrijver en regisseur Sarah Blok en actrice Maya Mertens (gecureerd door Berg&Bos). In het licht gekantelde universum van Blok ontspringt een mollig meisje – ‘Irene, de vleesgeworden ironie, de vriendin die je nodig hebt’ – uit een vlam; uit veiligheidsoverwegingen kocht de juf van de kleuterspeelzaal lampjes in de vorm van waxinelichtjes. De lampjes ontploften tussen het crêpepapier en Irene was geboren. Blok schreef een volle monoloog die voortdurend verrast. Mertens brengt de tekst met een vrolijk cynisme. Op de openingsavond ging het allemaal nog erg snel. Ik kan me voorstellen dat de voorstelling inmiddels, een aantal speelbeurten verder, meer dynamiek en rust heeft, waardoor de verschillende lagen nog beter uit de verf komen.
Stewardess op een lange vlucht
Hoogtepunt was wat mij betreft Naar Kisondela, de integere monoloog waarin Sheralynn Adriaansz samen met haar publiek op zoek gaat naar haar eigen identiteit. In het Tanzaniaanse landschap van haar roots vraagt Adriaansz zich af wie ze is en wie ze wil zijn. In Nederland voelt ze zich als een stewardess op een lange vlucht, vertelt ze. Van een stewardess wordt altijd vriendelijkheid, behulpzaamheid en beleefdheid verwacht – niemand die geïnteresseerd is in wat daar achter zit. En de lange vlucht is het dagelijks leven.
Adriaansz is al enkele jaren als jonge maker betrokken bij Likeminds. Ze is een begenadigd performer, die rust durft nemen, zich samen met haar publiek engageert, dichtbij komt en weer afstand neemt. Ze heeft bovendien iets te vertellen, en weet haar persoonlijke verhaal in te zetten om grotere, maatschappelijke kwesties aan te kaarten. Naar Kisondela is een indrukwekkende prestatie die nieuwsgierig maakt naar meer (en langer) werk van Adriaansz.
Foto De Sirene van Irene: Moon Saris