Lang zwierf hij rond, maar inmiddels heeft de Franse theatermaker Philippe Quesne vaste grond onder de voeten in een theater net buiten Parijs. Quesne vertegenwoordigt een stroming internationale theatermakers die scenografie als uitgangspunt neemt voor haar theatertaal. Maar dat die taal nieuw is, ontkracht de Fransman liever: ‘Fabels zijn van alle tijden.’
Als iemand de stroming van autonome scenografen in het theater vertegenwoordigt, dan is het Philippe Quesne wel. Tien jaar lang ontwierp Quesne, opgeleid als beeldend kunstenaar, decors voor theater, opera en exposities. Tot hij in 2003 zijn eigen bedrijf oprichtte, Vivarium Studio. Met zijn vierde voorstelling L’Effet de Serge (2007) brak Quesne internationaal door. Nog meer aansluiting vond het gezelschap met opvolger La Mélancolie des Dragons (2008), waarin een aantal rockbandleden met hun auto stranden in een bebost sneeuwlandschap. De voorstelling toert nog altijd volop. Na La Mélancolie des Dragons volgde Big Bang (2010), de Japanse coproductie Anamorphoses (2013) en Swamp Club (2013) en in 2014 creëerde Quesne een voorstelling met Vlaamse kinderen onder de vlag van het Gentse Campo: Next Day.
Dramatische constructie
Behalve theatervoorstellingen creëert Philippe Quesne ook performances, installaties en interventies in de openbare ruimte. Maar zijn hart heeft hij verpand aan theater, daarover is hij duidelijk. Al is het niet voor iedereen zo evident wat het theatrale aspect is van zijn voorstellingen.
Philippe Quesne: ‘Vaak krijg ik te horen dat mijn voorstellingen installaties zijn en geen theatervoorstellingen. Maar dat is niet waar. Ik begrijp de associatie wel, maar er zit toch echt een dramatische constructie in mijn werk. Hoewel mijn insteek scenografisch is, gebruik ik alleen maar theatrale middelen om de boodschap over te brengen.’
Toch wordt die theatraliteit intussen wel erkend. Heel concreet zelfs, want sinds januari 2014 is Quesne artistiek directeur van Nanterre-Amandiers, een theater in de westelijke periferie van Parijs.
Lang zwierf Quesne door het internationale theatercircuit en realiseerde hij producties met hulp van diverse coproducenten. Tijd voor uitvoerend onderzoek was er niet, noch afdoende montagemiddelen, met als gevolg dat hij dikwijls nog lang na de première sleutelde aan de vervolmaking van zijn voorstellingen. Dat is nu anders, al heeft Quesne geen behoefte aan batterijen lampen of andere voor de hand liggende munitie die de grote zaal doorgaans biedt.
‘Ik heb nu een repetitieruimte en budget om te produceren. Er is meer structurele ondersteuning. Maar ik creëer graag een community, die controle heeft. Dat is wat ik vasthoud.’
Het hele repertoire van Vivarium Studio staat op het programma van zijn theater. Daarnaast ondersteunt Nanterre-Amandiers ook andere visuele theatermakers, zoals Gisèle Vienne. Ze is artist in residence. Naast bekende Franse en internationale makers als Jérôme Bel, Grand Magasin, Forced Entertainment, Rodrigo García, Mariano Pensotti en Milo Rau maakt Quesne ruimte voor de jonge aanwas in het theater. Ook Nederlandse makers zijn welkom.
Creatieve overlevingsdrang
Quesne’s werkwijze is misschien het beste te beschrijven aan de hand van zijn laatste productie Swamp Club – vorig seizoen te zien in de Rotterdamse Schouwburg. In een moeras staat een gebouw op palen, de Swamp Club. Het kunstencentrum is een residentieruimte voor artiesten maar wordt bedreigd door een stadsproject en moet gesloopt worden. Quesne plaatst een kamerorkest in de broeikas en laat een groep internationale kunstenaars arriveren. Even later zitten ze met witte badjas in de stoom en is het kunstencentrum plots omgetoverd tot een sauna, waar met dikke sigaren wordt gereflecteerd op het kunstenaarsbestaan.
Het werk van Quesne zit vol ironie en toont altijd de creatieve overlevingsdrang. Zo ook in de voorstelling Swamp Club, waarin niet alleen de kunstenaars maar ook een verloren mol hun heil vinden in een grot. Met oog voor elk visueel detail toont Quesne de transitie en zien we hoe het kunstenaarscentrum zich langzaam verplaatst naar de grot, terwijl de oude residentieplek met hulp van de opgezette dieren en namaakplanten van het moeras wordt omgedoopt tot prachtig uitgelicht natuurhistorisch museum. Natuur versus cultuur, het hedendaagse versus het verleden; op speelse wijze laat Quesne zien hoe kleine en grote elementen in de wereld voortdurend verschuiven.
‘Mijn taal is de scenografie en mijn beelden starten vanuit het begrip ruimte, net als bij choreografen. Zowel het lichaam als de ruimte creëren tenslotte narratief. In mijn voorstellingen komt het publiek in een zeker ecosysteem terecht, waarin individuen opduiken. De locatie en de scenografie bepalen de dramatische spanning. Er zijn geen doden en er is geen tragedie.’
Quesne’s acteurs creëren een universum en de kijker reist als het ware door dat landschap. ‘Het aantrekkelijke aan theater is dat je een wereld kunt realiseren waar zowel grote als kleine zaken een rol spelen. Ik probeer eigenlijk een soort fabel te creëren op het toneel. Wat het publiek ziet, is een community die van slag is en behept is met hedendaagse catastrofen.’
Utopia
In zijn landschappen benadrukt Quesne bewust het kunstmatige. Het theater is voor hem een terrarium waarin we de mens kunnen observeren. ‘Ik heb me voor Swamp Club laten inspireren door het sprookje, het wonderbaarlijke, en door het einde van de wereld. Ik wilde de kunstenaars in het moeras zetten, net zoals ik deed met de band in het landschap van La Mélancolie des Dragons. Door die gecreëerde situatie kunnen we alle tijd nemen voor het landschap, dat als het ware een no man’s land is.’ Tegelijkertijd creëert de community die Quesne in zijn voorstellingen laat ontstaan een utopia. ‘De wereld is niet te controleren, maar op het toneel kunnen we iets creëren wat buiten de realiteit staat.’
Hoewel hij vooral werd opgeleid in de beeldende kunst zoekt Quesne nog maar zelden de context op van musea. ‘Ik werk niet meer in musea, dat vind ik te eenzaam. Ik heb echt het gezelschap nodig van toeschouwers. Wat zo fijn is aan theater is dat je een enorme concentratie kunt creëren met elkaar.’ Refererend aan het werk van de Duitse dichter Friedrich Hölderin: ‘Waar moeten we heen zonder kunst en poëzie, dat is de vraag die ik mezelf voortdurend stel. Alleen door middel van poëzie zijn we in staat om problemen in beeld te brengen en tegelijkertijd te laten zien dat we ook tot elkaar verdoemd zijn, dat we samen moeten leven.’ Blijkbaar is theater Quesne’s ultieme medium om die complexe boodschap uit te dragen.
Recyclen
Zijn regies spelen met het gegeven tijd. Als theatermaker kiest hij bewust voor vertraging om contrast te bieden aan de snelheid van de werkelijke wereld. ‘Ik ben op zoek naar verontrusting, maar het is een verontrusting die niet catastrofaal is. Mijn voorstellingen zijn traag en creëren daardoor frictie. Maar dat trage tempo zal veranderen in mijn werk, ik ben op zoek naar nieuwe invalshoeken.’
Dikwijls is het eindbeeld van de laatste voorstelling het beginbeeld van zijn volgende. Objecten en elementen recyclen en ook zijn acteurs keren steeds opnieuw terug; zij zijn het enige niet kunstmatige in zijn ensceneringen en worden vooral geïnstrueerd niet te acteren. Binnenkort gaat de Fransman een nieuwe uitdaging aan; hij gaat aan het werk met de acteurs van de Müncher Kammerspiele. Langzaam verschuiven er dus ook elementen in zijn eigen werk. De mol uit Swamp Club keert terug in een nieuw werk, waarin Quesne niet zozeer vanuit een specifieke locatie zal werken, maar vooral van kostuums zal uitgaan.
Sommige van zijn stukken zetten het publiek op verschillende manieren aan het werk. Zij kennen een breder vocabulaire. Niet alleen het beeld is leidend, ook geluid en tekst spelen een belangrijke rol. ‘Voor mij is het vooral belangrijk dat het publiek leert accepteren om daadwerkelijk te luisteren naar alles; naar het geluid van borrelend water, de radio, de acteurs enzovoorts. Ik heb geen specifieke teksten nodig op het toneel, maar ik maak wel gebruik van tekst. Ik ben vooral geïnteresseerd in het tableau vivant. Ik rol eigenlijk een fresco uit.’
Tekst is een onderdeel van de typografie van het werk. Denk aan de lichtkrant in Swamp Club of de tekst op de ballon van La Mélancolie des Dragons. ‘Ik meng talen en mijn personages zijn geen levenden. Ik zie ze graag als fantomen, zoals in de fabel. Soms word ik uitgenodigd door festivals die nieuwe vormen van theater centraal zetten, maar het is eigenlijk geen nieuwe vorm die ik gebruik. Ik gebruik iconische beelden die al lang bestaan en mijn werk zit boordevol referenties. Het put uit een catalogus.’
Quesne speelt graag met de illusie en hecht niet aan het sublieme of het heilige. Het publiek mag weten dat het niet echt is. Het effect wordt getoond en er zijn geen geheimen. Swamp Club begon vanuit het pure plezier om een stuk te creëren over een moeras, daarnaast had Quesne behoefte om te reflecteren op de problemen waarmee kunstenaars kampen. ‘De Swamp Club is een residentieplek, maar nu zijn we een echt theater.’ Philippe Quesne gniffelt nog eens.
foto Martin Argyroglo