‘Bij alles waaraan ik begin stel ik mij voor hoe ik zal zijn als het af is. Elke voorstelling opnieuw. Nu, bij het begin van de repetities, fantaseer ik al over mijn toekomstige en opgeluchte zelf. Ik kijk aan het begin naar het einde en in dat einde kijk ik naar mezelf. Als iemand die het dan weer is gelukt. Hoe ik dan eet en drink en kook en zing en lal en bral. Hoe ik lach. Zacht en inwendig. Hoe ik dan wat puf en neurie in de keuken met op de radio mijn favoriete hoempapamuziek. Hoe ik dat allemaal nu al voor mij zie. Hoe ik dan loop. Zo ontspannen dan. Gewichtloos bijna. De beweger.
Ik heb René Froger altijd een betere danser dan zanger gevonden, zijn dan bijvoorbeeld de gedachten die ik mijzelf op dat moment permiteer. Hoe ik dan uitadem. Lang en langzaam. Hoe ik de bieten snij. Ik beloof mijzelf nu al, aan het begin van de repetities, dat ik dat – die bieten snijden – straks, als ik het allemaal weer gered heb, geconcentreerd en liefdevol zal doen. Uit dankbaarheid. Uit dankbaarheid voor het leven, dat mij ook straks weer zo goedgezind zal zijn. Hoe ik het bestaan daarmee dan iets van mijn aandacht teruggeven zal. Hoe ik dan heradem, Elsie, daar in die keuken boven die snijplank. Je redden. Dat is het. Redden is sowieso een oprechter en overtuigender drijfveer dan noodzaak. Maar dat heb ik altijd al gezegd.
En hoe ik tegelijkertijd nu ook al weet dat ik daar in die keuken uiteindelijk toch iets minder opgetogen zal zijn, dan waar ik me nu zo op verheug. Ik realiseer me nu al dat ik minder blij zal zijn dan ik eigenlijk verdien. Maar ja, dat is nu. Nu de repetities weer zijn begonnen. Alleen nu zijn altijd de zorgen. In het heden. Nu. En nu. En nu. En nu. Alleen nu heb ik geen ideeën, heb ik geen tijd, kan ik niet regisseren. Alleen nu is het allemaal wat te veel gevraagd. Alleen maar nu. Op dit moment. Eigenlijk moet je je ervan ontdoen. Van het heden. Nu. Je ontdoen van dat het eerst moet zijn begonnen, voordat het überhaupt een keertje afgelopen kan zijn. Eigenlijk moet je alleen beginnen maken en eindes. Van dat hele middenstuk, de inhoud, daar moet je letterlijk overheen.
Plannen maken, Elsie. Heel veel plannen maken, waaruit je je vervolgens weer bevrijden moet. Ik leg me vast omdat ik wil weten hoe ik uiteindelijk weer ontsnap. Je ensceneert toekomstige zelfreddingsoperaties. Dat is het. Dat is een voorstelling maken. Dat is de voorstelling maken. Projectie. De voorstelling van jezelf als aanstaand angstloos mens. Als iemand die altijd weet te ontkomen. Ontkomen, dat weet jij, dat was het al in Heerjansdam. Jezelf een toekomst maken, jezelf in een toekomst maken. Het is raar, Elsie, maar naarmate ik ouder word, merk ik dat mijn verleden eigenlijk alsmaar korter wordt. En mijn toekomst neemt meer en meer in omvang toe.’