hoe was Athene, lieve baas?
oeh. zachtjes met me. het was nogal geweldig. gister. wel veel masticha. misschien te veel. en hier?
hier was hier. ik moet meer bewegen. masticha?
harswijn. met de harstranen van de mastiekboom. er stond weinig in tussen dat feest, de mensen en de harstranen.
okee. en jij hebt de kaartjes, ja?
ja. hee. vind jij, zou jij zeggen, dat, als wij met elkaar praten, vind jij dat we elkaar dan echt ontmoeten?
wat, in tegenstelling tot fictioneel?
nee, ik bedoel –
mogen wij twee fluitjes?
nee, spa, spa please. iemand zei dat gister tegen me. ze zei: ontmoeten wij elkaar nu wel echt? ze zei: het is alsof ik geen indruk op je mag achterlaten.
sorry, dat lijkt me typisch iets wat je zegt als je in iemand broekje wil. ‘wees es meer van mij onder de indruk.’
ja? nee. of althans. dat kan toch en/en? als iedereen die in broekjes wil gediskwalificeerd is voor het brengen van inzicht, dan, eh, dan, –
waar. pardon. ik was jaloers. ga verder.
wat ze zei. het raakte me.
had ze toch meteen niet gelijk?
wat is dan echt ontmoeten? dacht ik.
een ontmoeting moet iets ongewis hebben, denk ik. als je denkt dat je de afloop al weet, dan beperk je het nogal. trouwens, indrukken achterlaten. ik zie nu ook blauwe plekken voor me.
ja wacht, ze zei natuurlijk nog meer, –
– ik moet ook denken aan dat gesprek tussen Socrates en Phaedrus, van Plato.
zij zei: waarom zou je niet altijd alles van jezelf laten zien. of zei ze nu ‘geven?’ wat kan er gebeuren, dat ‘je’ opraakt? alsof je niet onuitputtelijk bent. ze leek me inderdaad heel onuitputtelijk.
en wie was deze muzische nachtprofeet?
dans studeerde ze.
ik snap het pleidooi wel. dat je elkaar nooit teveel kunt ontmoeten.
we waren in een bar, ‘gedichten en misdaden’ heette het, vond ik leuk –
vind ik ook.
wacht. zei jij net Plato? hoe raakte Plato hier bij betrokken? deze arme wazigheid, excusez.
daar las ik net over, dus het zit voor in mijn hoofd.
het gaat onder andere over hoe Socrates het geschreven woord wantrouwt. hij noemt het een zwijgende imitatie van een echt gesprek. hij vergelijkt mensen in een tekst met mensen op een schilderij. je kan ze bewonderen, maar als je ze een vraag stelt zwijgen ze. hij zegt: werkelijk inzicht komt alleen tot stand via de ontmoeting. hij zegt trouwens ook dat hij in de stad leeft omdat alleen mensen hem iets kunnen leren. in tegenstelling tot de natuur.
mooi zeg.
op de onuitputtelijkheid, liebe.
proost.
en heb jij toevallig aspirines bij je?