Hoe denkt het moderne kunst(vak)onderwijs over kunst- en cultuureducatie? Studieleider Peter Dictus van de Academie voor Theater (Fontys) en scheidend lector Folkert Haanstra van het lectoraat Kunst- en Cultuureducatie (AHK) benadrukken beiden het belang van docenten en cursusleiders die met beide benen in de maatschappij staan. ‘Het is heel belangrijk om de persoonlijke kunstbeleving een relatie te laten houden met het onderwijs.’

Een gevoel van saamhorigheid

Peter Dictus is studieleider van de Academie voor Theater aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg. Hij begon in 2013 aan die functie, na posities bij onder meer Schouwburg De Kring, Het Zuidelijk Toneel/ZTHollandia en bij het Tilburgse theatergezelschap Drieons, waar hij zakelijk en artistiek leider was. ‘Nadat Drieons het na 27 jaar voor gezien hield was ik van plan om mijn theaterbedrijf PEES verder uit te bouwen, waarmee ik werk op het snijvlak tussen amateurs en professionals, tussen journalistiek en kunst. De uitnodiging van Fontys om studieleider te worden, kon ik echter niet laten liggen.’

Dictus kwam binnen na een roerige tijd voor de Academie voor Theater, die een bacheloropleiding huisvest tot Docent Drama. Er waren al jarenlang spanningen tussen de leiding van Fontys en de Academie voor Theater, die sinds 2005 onder Fontys viel. ‘Nog steeds merk ik de frictie tussen de financiële belangen van de organisatie en de kwalitatieve belangen van de opleidingen bijna dagelijks. De leiding wil bijvoorbeeld dat we meer studenten aannemen, terwijl ik juist wil krimpen om het niveau van de studenten hoog te houden. De kans bestaat dan dat je als studieleider in een spagaat terechtkomt tussen de Academie en de Hogeschool, maar mijn plek is bij de opleiding, niet bij het bestuur.

‘Ik ben begonnen de sfeer te verbeteren. Er moest opnieuw een gevoel van saamhorigheid komen. Daarom creëerde ik ontmoetingen waarbij de hele opleiding samenkomt en friste ik bestaande ideeën op die als ankerpunten kunnen dienen. Dat zorgde ervoor dat het docententeam weer wat meer uit zijn schulp kon kruipen na jaren van wantrouwen jegens de organisatie.’

Deze sociale benadering staat ook centraal in de visie van de opleiding op kunsteducatie. ‘Het gaat erom een theatrale overdracht te realiseren bij je leerlingen of studenten. Dat kan alleen vanuit een veilige basis en wederzijds vertrouwen. We onderwijzen onze studenten niet alleen didactische en artistieke vaardigheden, maar proberen ze ook een aantal kernwaarden bij te brengen. We willen opgewekte, constructieve, sociaal bewogen, humoristische, behulpzame mensen opleiden. We vertrekken vanuit een mensbeeld: wat voor soort mensen willen we aan de wereld cadeau doen?

‘Een dergelijke aanpak gaat niet samen met een traditionele manier van beoordelen. Vroeger moesten studenten zich in hun eindregie beperken tot het klassieke repertoire, nu laten we hen vrijer bij de vormgeving van hun afstudeerwerk. We beoordelen bovendien niet alleen het eindresultaat, maar ook het proces. Om er zeker van te zijn dat we daar goed zicht op hebben, zijn de docenten gezamenlijk verantwoordelijk voor de beoordeling van iedere student. We proberen flexibel in te spelen op ieders individuele traject, met als uitgangspunt de kernwaarden van de opleiding.’

Dictus onderstreept ook hoe belangrijk het is dat studenten een connectie hebben met de maatschappij. ‘Hun bron van inspiratie moet meer zijn dan alleen de kunsten zelf. Ik zou bijvoorbeeld graag het documentaire theater meer onderdeel van ons curriculum laten worden. Onder de vlag van PEES maakte ik de productie Moeland (2012), over en met arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europese landen; een dergelijk project zou een goede casestudy kunnen zijn voor onze studenten. Ze zouden dan gezamenlijk verantwoordelijk moeten zijn voor ieder deel van het project. Maar het gebeurt nu ook al; twee jaar geleden maakte een van onze studenten een voorstelling met TBS’ers, die speciaal dispensatie kregen om het stuk hier op school te komen spelen. Toen kregen we van de visitatiecommissie te horen dat we te veel op een regieopleiding zouden lijken. Dat vind ik raar. Er komt, naast een artistiek idee, toch echt docentschap aan te pas om ongeoefende mensen aan het spelen te krijgen.’

De Academie voor Theater doet het goed: de afgelopen vier jaar werd ze als beste theaterdocentopleiding van het land beoordeeld. Het harde werken eist echter ook zijn tol; Dictus is op dit moment met ziekteverlof, met overigens soortgelijke klachten als eerder zijn voorganger. ‘Een kunstvakopleiding moet bezig zijn mensen vrij te maken, ze te leren tegen de conventies in te gaan, in nieuwe patronen te denken. Dat is binnen de huidige onderwijspraktijk hier te weinig mogelijk: ik krijg steeds het gevoel dat er toch meer belang wordt gehecht aan controleren en beheersen. Dat economische motieven belangrijker zijn dan artistieke of onderwijskundige, dat alleen de meetbaarheid telt; ik verzet me daartegen.’

Kunstdocenten moeten midden in de wereld staan

Folkert Haanstra is scheidend lector van het lectoraat Kunst- en Cultuureducatie aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Hij studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en schilderkunst en grafiek aan de Academie voor Beeldende Kunsten Minerva. Vervolgens kwam hij als onderzoeker terecht bij het Kohnstamm Instituut in Amsterdam, met als focus onder andere kunstvakken (‘expressievakken heette dat toen nog’) in het onderwijs. In het proefschrift waarop hij in 1994 promoveerde onderzocht hij de effecten van (beeldend) kunstonderwijs op esthetische perceptie aan de ene kant en op ruimtelijk inzicht aan de andere kant. ‘Ik vond een significant effect in het geval van esthetische perceptie maar niet voor ruimtelijk inzicht.’ Hij lacht. ‘De effecten van kunstonderwijs of -deelname op concrete, buiten de kunst toepasbare vaardigheden worden vaak overtrokken, hoe handig dat soort argumenten in politiek opzicht ook zijn.’

In 2002 werd Haanstra aangesteld als lector kunst- en cultuureducatie aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. ‘Het lectoraat was een nieuw onderdeel van de hogeschool. Er werd in eerste instantie met argusogen naar ons gekeken. Wat was de noodzaak van onderzoek voor onderwijs en kunst eigenlijk? Ik ben toen begonnen zo veel mogelijk gesprekken te voeren met docenten en studieleiders om de behoeftes en wensen te inventariseren. Dat was heel heterogeen – de verschillende docenten hadden vanuit hun praktijk verschillende vragen – maar zo kon er wel bottom-up aan draagvlak voor onderzoek worden gebouwd.

‘Een van de onderwerpen waarmee ik me de laatste jaren veel heb beziggehouden is beoordeling in de kunstvakken binnen het primair en voortgezet onderwijs. Zelfbeoordeling wordt daarbinnen steeds belangrijker. Er is wel flexibiliteit nodig binnen die zelfbeoordeling, omdat je bij voorbeeld visueel georiënteerde mensen, zoals binnen de beeldende vakken, niet wilt laten sneuvelen op hun verbale of schriftelijke vaardigheden. Beoordeling is ook vaak puur individueel, maar hoe beoordeel je bijvoorbeeld samenspel bij muziek, als leerlingen in popbandjes spelen?

‘Ook hebben we onderzoek gedaan naar de vraag hoe kunst- en cultuureducatie vandaag de dag zou moeten worden vormgegeven. In navolging van de term “altermoderne kunst” die Nicolas Bourriaud in 2005 lanceerde, zochten we naar wat altermoderne kunsteducatie zou kunnen zijn; onderwijs dat aansluit bij de leefwereld van de leerling of student en dat zich rekenschap geeft van maatschappelijke ontwikkelingen en actuele ontwikkelingen binnen de kunst, zoals interdisciplinariteit. Het schrikbeeld van kunsteducatie is “schoolkunst”, een soort versteende canon die niets te maken heeft met de wereld buiten het klaslokaal. Hoe maak je een wisselwerking mogelijk tussen het kunstonderwijs en de manieren waarop leerlingen in hun vrije tijd met kunst bezig zijn? Bij muziek en dans is de connectie met de eigen belevingswereld voor de hand liggend, maar bij beeldende kunst en theater vergt het soms een extra stap. Je merkt soms ook dat leerlingen vanuit zelfcensuur of -bescherming terughoudend zijn om hun eigen “kunstpraktijk” naar het klaslokaal mee te nemen, omdat ze denken dat het geen “echte’” kunst is.

‘Kunstdocenten moeten zo veel mogelijk midden in de wereld staan. Daarvoor hoeven andere delen van het curriculum niet te sneuvelen. Het gaat erom hoe je de dingen met elkaar verbindt. Diversiteit is daarbinnen ook belangrijk: hoe laat je andere perspectieven toe in het gesprek over kunst en cultuur? Kun je peer teaching (de manier waarop leerlingen elkaar dingen bijbrengen, bijvoorbeeld via social media en YouTube) ook het onderwijs binnenbrengen, zonder dat de leerling dan in een traditionele docentenrol schiet? Die opdracht is breed en de eisen van de onderwijspraktijk zijn hierin beperkend, maar het is vooral aan docentenopleidingen om studenten op te leiden die die verbondenheid uitdragen en zich niet snel door de traditionele schoolcultuur laten afschrikken.

‘Toen ik hier begon stond de relatie tussen onderzoek en hbo-onderwijs nog in de kinderschoenen. De afgelopen veertien jaar is dat echter sterk verbeterd, ook door de komst van de masteropleidingen, waaronder de master Kunsteducatie hier aan de AHK. Ik ga nu over twee weken met pensioen en ik kan zeggen dat ik welgemoed afscheid neem.’

Dossiers

Theatermaker december 2016