Ze wordt soms flink gemarginaliseerd, Charlotta Ivanovna. Een excentrieke gouvernante, een nar-achtige, die maar afleidt van het centrale drama: de teloorgang van de kersentuin en het ongerief van de illustere hoofdpersonages die krampachtig vasthouden aan het oude landgoed. (meer…)
Als je je twee weken met vier theatercollectieven (BOG, Nineties Productions, Urland en Lars Doberman) opsluit, om een eenmalige happening over cruciale vragen van theatermakers vermakelijk bij elkaar te verzinnen, dan ben je in ieder geval niet bang uitgevallen. De ‘vijftien ego’s’ van de vier collectieven installeren zich na die twee weken werken voor de uitvoering van hun eenmalige voorstelling in een hal in Amsterdam-Noord. En het lukt ze om, op de avond van de dag waarop Bob Dylan de Nobelprijs voor de Literatuur krijgt, vijfhonderd toeschouwers door de eerste echter winteravondkou naar die locatie te laten afreizen. Ook niet verkeerd. Wanneer je als toneelspelers, musici, vormbedenkers en scèneverzinners samen iets uit niks aan het maken bent, dan moet de sfeer niet alleen vruchtbaar en zeer goed zijn, je moet die sfeer ook vanaf de eerste ogenblikken van de voorstelling de speelvloer mee op sleuren en tastbaar maken, anders gelooft geen hond in je avontuur. En ook dat lukt de vijftien ego’s: ze hebben een goeie tijd gehad samen, en dat voel je meteen.
Met een gezamenlijke schwung bezetten ze de scène, ze richten de boel daar slim in, zetten het humeur van de kijkers met een paar slimme zetten naar hun hand, trotseren de toevalligheden van het moment, en scoren blijmoedig een handvol missers. All in the game. Weliswaar worden we als toeschouwers op driekwart van de avond dringend verzocht onze bek te houden en onze ‘kennerslach’ (door Jan Blokker sr. ooit ‘de lach van een rasklaverjasser’ genoemd) in te slikken. Maar ook dat hoort bij het spel. Publikumsbeschimpfung is van alle tijden en van alle leeftijden.
De troepen worden bij aanvang per bus aangevoerd in de ruimte, die uit diverse ‘locaties’ lijkt te bestaan. Rechts staat een soort geïmproviseerde radiostudio, daarachter een in een half-carré opgesteld tentenkamp (nee, niks Calais, eerder een schoolreisjescamping, die wel snel tot iets griezeligers kan uitgroeien), links achter de muziek, en van links af worden er allerlei curieuze apparaten het podium op gesleept.
Naast lekker absurde scènes (het kindeke Jezus aangevallen door een zwerm Hitchcock-kraaien) is er in het eerste uur ruimschoots voorzien in een uitgesmeerd soort meligheid die een mens overvalt uit ‘weemoedigheid, die niemand kan verklaren / en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat’, zoals Elsschot dicht. Na een ruime pauze gaat de mistmachine op standje tien, worden er blote jongens uit een rondrijdend busje geflikkerd, die vervolgens in een mix van laaghangende bewolking en benzinedampen met zijn allen de ‘Sacre’ van Strawinski (en Bausch) vertrappelen. Een Vlaamse jongedame brengt vanuit de radiostudio een beeldschone en indringende tekst over de factor samen in een collectief, veruit de schoonste tekst van de avond. En dan is het tijd voor een qua timing zeer ongelukkige, en op de tribune massaal niet begrepen tweede bierpauze.
De epiloog die daarna volgt bevat beeldend en muzikaal veruit de meest kalme, meest ingedaalde en de mooiste scènes van de hele marathon. In die epiloog bereikt trouwens ook het raffinement van de belichting grote hoogten. De hele avond zijn de ironie van het arrangement, een licht bijtend sarcasme in de ondertonen, de milde vriendelijkheid van een futuristisch radicalisme, en een onderhuidse anarchistische woede, bij elkaar in een sterke balans gehouden, zonder de valkuilen van moralistisch gezever. En ja hoor, die komen er toch. In de slotminuten heeft iemand ‘nog even een gedicht’, in de vorm van een boeteprediking en een scheldkanonnade. Sterk geschreven, daar ding ik niks op af. Maar de zondebokken krijgen weer de oren gewassen. De babyboomers waarschijnlijk, ik weet het niet. De toon is fel maar ook slordig, wie hier precies tegen wie praat en waarom is onhelder. Enfin, jongens en meisjes van de collectieven, op mij is het altijd fijn prijsschieten, ik beken alles namens mijn hele generatie en al de omringende schuldigen. Maar helaas, pindakaas, met die verwende-krengen-babbels pakken jullie mij mijn (eigenlijk: jullie) mooie theateravond niet meer af. We’ll meet again.
[Sterren toegekend door de redactie]
Beste Loek,
mooie recensie. Sterk geschreven, daar ding ik niks op af. Maar het is blijkbaar langs je heengegaan dat het slotgedicht gebaseerd was op Howl van Allen Ginsberg. Dan is het misschien begrijpelijk dat je niet snapt waar het over gaat, maar het is wel behoorlijk ironisch te noemen dat je je zo aangevallen voelt door een tekst die hèt protestgedicht van jouw generatie naar de eigen hand zet. Of misschien was je nog net te jong; met Bob Dylan ben je klaarblijkelijk wèl bekend.