Ik hoor verhalen van anderen voor wie burn-out betekent dat ze echt even op out gaan. Dat heb ik niet gehad. Dat wil niet zeggen dat het niet op was. In dagboekaantekeningen en zo repte ik al tweeënhalf jaar van tevoren over burn-outachtige verschijnselen. Maar ja, je zit in een situatie waaraan je gewend bent. Waarin het altijd druk is, waar het altijd gisteren gebeurd moet zijn, waar het pauzeloos is, geen weekends.
Ik merkte het bijvoorbeeld in onderhandelingen, dat ik niet meer kon vechten, niet meer voor mezelf kon opkomen. En ook in heel banale dingen. Die tien minuten fietsen naar het theater werden steeds zwaarder, alsof ik door de modder heen moest.
In de periode ervoor was er een andere directiestructuur gekomen. En we zaten in de periode Zijlstra. We zijn er redelijk genadig van afgekomen, maar het klimaat waarin je werkt, de onrust in de organisatie, dat waren dingen die stapelden. Maar dat zijn niet de oorzaken geweest, het waren hooguit de spreekwoordelijke druppels.
Ik heb die eerste periode vooral heel veel gewandeld en geslapen. Ik kookte een beetje, ik deed wat huishouden, maar verder niks. En ik merkte gewoon hoezeer mijn lijf dat nodig had. En toen bedacht ik: dan moet het zo maar zijn. Ik verlegde mijn horizon. Dat je denkt: dan wordt het niet na drie maanden, maar na zes. Een soort voortdurende budgetoverschrijding.
Ik ben in het herstelproces vrij eigenzinnig geweest, geloof ik. Ik heb wel een paar gesprekken gehad met een burn-outcoach. Dat was goed omdat het objectiveert, het haalt het idee weg dat het allemaal aan jou ligt. Maar het meeste had ik aan een kunstzinnig therapeut.
Ik heb ontdekt dat er een heel persoonlijk element in zat, een diepliggende onzekerheid. Ik had het vermogen ontwikkeld om daarmee te functioneren, maar ik heb me nooit gerealiseerd hoe veel extra energie dat kostte.
De eerste drie maanden dat ik weer ging werken waren de ergste periode. Eigenlijk was ik er niet aan toe. Aan de andere kant heb ik daar heel veel van geleerd. Ik moest mijn angsten in de ogen kijken, dat was heftig. Er zat niks meer omheen dat het pamperde of verzachtte. Achteraf ben ik daar zo trots op. Ik was als een ridder die zijn eigen draak bevocht.
Er hangt nog steeds van alles om burn-out heen. Dat heb ik met dit interview al: doe ik dat anoniem of niet? Het is toch alsof je verloren hebt, of dat je betrapt bent. Zo kijk ik er niet meer niet naar. Kwetsbaar durven zijn is de sleutel tot kracht.
Ik zit er goed bij. Ik laat tegenwoordig in mijn werk veel meer dingen waar ze horen – bij anderen. Betrek dingen steeds minder op mezelf en daar voel ik me ook ik niet schuldig over. Ik voel geen druk op mijn borst. Het is gewoon weg.
We vinden het in de podiumkunsten doodnormaal als projecten zonder geld doorgaan. Of als de medewerkers zwaar worden onderbetaald. Maar we realiseren ons niet wat het betekent, op de lange termijn bijvoorbeeld. Loopbanen hebben daarmee in feite een open einde. En dat is eigenlijk heel erg onverantwoordelijk gedrag.
In de kunstsector heerst arbeidsonzekerheid, de beloning is schraal, er is onzekerheid over projecten. En je maakt een product waarvan de maatschappelijke waardering niet vanzelfsprekend is. Dat moet je aankunnen, dat moet je willen. De mythe van de vrije kunstenaar, die werkt alleen maar als dat samengaat met discipline, en goed zorgen voor jezelf. Passie is natuurlijk een ongelooflijk overschatte emotie. Passie is ook een tunnel, het is uitsluitende energie.’
Opgetekend door Patrick van der Hijden.
Oscar Wibaut is algemeen directeur Toneelgroep Maastricht, voorheen artistiek directeur Koninklijke Schouwburg Den Haag.
Lees de andere burn-outverhalen: