Een rendez-vous in een hotel. Een sjiek hotel met zwembad op het dak, waar in de cocktailbar de kleurige drankjes fonkelen in het glas. Brandstof voor de lef, vloeibare moed voor de eenzamen die worstelen met hun lust en de lange weg moeten oversteken van de ene mens naar de andere. Toneelgroep Maastricht gaat voor Noem het maar liefde uit van een cliché van jewelste. Als dat maar goed komt. (meer…)
Het zomert. En op het einde van het theaterseizoen vindt Toneelgroep Maastricht dat die zomer moet worden ingezet met een openlucht locatievoorstelling. Liefst luchtig. Twee jaar geleden was dat nog in de mergelgroeven van de Sint-Pietersberg in Maastricht met het intelligente stuk Diplodocus Deks van Tom Lanoye, luchtig maar met inhoud.
Dit jaar gebeurt het op het braakland rond de Timmerfabriek aan de rand van het centrum met Een pompstation van Gildas Bourdet. Wel heel luchtig, op het kluchtige af. Gelukkig proberen de spelers de meubels (en de auto’s) nog te redden, want de plot is flinterdun, en van karakterevolutie bij de personages is totaal geen sprake.
Madeleine woont met haar drie grote dochters boven een garage in verval vlakbij een luchthaven. De oudste dochter is alleen, voelt zich lelijk en half dood, en probeert met elke mannelijke verschijning aan te pappen. De tweede dochter staat op het punt te trouwen maar houdt er ook een minnaar op na. De jongste zit voor haar eindexamen, maar wil ook met haar motorvriendje weg. Na 18 jaar afwezigheid verschijnt plots de man respectievelijk vader. Hij heeft kanker en wil het jaar dat hij nog te leven heeft met de familie doorbrengen.
Allicht botst het daar dan allemaal, zoals het een klassieke (deuren)komedie betaamt. Alles wordt aan elkaar verteld door monteur Samson. Tussendoor loopt ook nog de ‘debiel’ rond. Die wordt aardig vertolkt door Bram van der Kelen, maar biedt geen meerwaarde. Zo’n figuur dient om de tegenstellingen tussen de personages en in de situaties scherper en schrijnender te stellen of te relativeren, maar hier gebeurt dat niet. De relaties blijven oppervlakkig, de conflicten zijn voorspelbaar en spatten als zeepbellen uit elkaar, de inhoud verveelt.
Regisseur Domien van der Meiren focust vooral op de locatie. Het publiek zit op een overdekte tribune en kijkt uit op een garage met containerwoning, afgegrensd met houten schuttingen en wat verderop een bergje groen. Er wordt wat af- en aangereden met auto’s en een motor. Gelukkig maar, want zo valt er toch iets te beleven. En op die beweeglijke momenten zijn de spelers ook het leukst. In de meer vertellende passages houden ze zich in en generen ze zich als het ware voor de flauwe seksueel getinte woordspelingen als ‘nemen’ en ‘klaarkomen’ die ze moeten uitspreken, maar als de actie ook maar enigszins tot hilariteit kan leiden, dan doen ze dat met verve.
Vooral de Vlamingen (uit de stal van het Vlaams theatermakershuis De Queeste) zijn heerlijk om te zien en te horen: Tom Ternest als het motorvriendje van de jongste dochter, Bram De Win als de aanstaande man van de dochter Maud (Katrien De Ruyscher) die in stemtimbre en gesticulatie leuk balanceert op de snede van platvloersheid en preuts netjes. Zij drieën spelen het meest naturel en zijn daardoor het meest echt grappig. De leukste scène is als ze alle tien rondtollen en met de benen in de lucht in de twee auto’s, op de motor en in een pick-up-brommer rondtuffen, elkaar van alles verwijten en proberen hun hachje te redden. En daarmee hebben we het dan wel gehad.
(foto: Ben van Duin)