De Taskforce culturele en creatieve sector wil snel duidelijkheid over de uitwerking van nieuwe coronasteun. Dat schrijft de lobbykoepel in een brief aan staatssecretaris Uslu (OCW) als reactie op het vijfde steunpakket voor cultuur.
(meer…)
De voorstelling Och ge oss skuggorna (En geef ons de schaduwen) vangt aan met een korte filmdocumentaire waarin theaterauteurs Lars Norén en Eugene O’Neill nauw met elkaar en hun personages verbonden blijken. Nog tijdens zwart-witbeelden van beide schrijvers komen de acteurs een voor een op in een eveneens kleurloos toneelbeeld. Klaar om hun verhaal te doen voordat de aftiteling volgt.
De Zweedse toneelschrijver Lars Norén herkende zoveel van zichzelf in O’Neills autobiografische Long Day’s Journey Into Night (Lange dagreis naar de nacht, 1956) dat hij er een eigen antwoord op schreef: Och ge oss skuggorna (En geef ons de schaduwen, 1991/1994).
In het eerste stuk beschrijft O’Neill een slopende dag uit zijn jeugd vol verwaarlozing en verslaving. De tekst was zo pijnlijk persoonlijk dat het pas vijfentwintig jaar na zijn dood mocht worden uitgegeven. In het vervolg van Norén zien we O’Neill terug als vader, deze keer op een tergende eenenzestigste verjaardag, die hij ‘viert’ met zijn derde vrouw Carlotta en twee volwassen zoons uit eerdere huwelijken, Eugene jr. en Shane.
In lange gesprekken regent het verwijten en verwensingen. Carlotte: ‘De familie O’Neill, dat is toch niets anders dan drugs, drank en een vroegtijdige dood, om het maar niet te hebben over impotentie.’ O’Neill verwaarloosde zijn kinderen, Carlotta moest haar eigen toneelcarrière opgeven. De ene zoon is een zwerver, de andere een junk. En het is allemaal elkaars schuld. O’Neill heeft een donkere schaduw geworpen op het gebroken gezin.
Zo’n tekst is munitie voor een totale theateroorlog, maar bij het Zweedse theatergezelschap Dramaten lijken de personages zich al lang bij de feiten te hebben neergelegd. Ze proberen elkaar van geen waarheid meer te overtuigen. Regisseur Eirik Stubø laat de acteurs elkaar zelfs nauwelijks aankijken en plaatst ze vaak ver uit elkaar, van het achtertoneel tot in de zaal. De meest venijnige passages uit de tekst lijken geschrapt.
Dat wil niet zeggen dat de O’Neills personages niet getekend overkomen. Ze frutselen alle vier even nerveus aan hun sigaret en hangen uitgeblust op stoelen en banken. Op het meest dramatische moment – O’Neill die zijn stukken verbrandt – leest het personage enkel nog de regieaanwijzingen. De gevierde Nobel- en Pulitzerwinnaar is een mompelende, ineengedoken oude man geworden. Prachtig moment is de levensgrote projectie van de acteur op de achterwand met tegelijkertijd de echte acteur als een heel klein mannetje in de schaduw op het achtertoneel. ‘Ik keek zo naar je op’, wijst zijn vrouw naar het indrukwekkende portret.
Projecties van de schrijvers keren steeds terug in de voorstelling, net als dezelfde jazzthema’s weerklinken. Ondertussen herhalen de personages berustend hun lot alsof ze vlak voor hun dood nog even willen getuigen. Die gelatenheid doet gedurende de bijna 3,5 uur durende voorstelling steeds meer verlangen naar verlossing, naar schrijvers, personages en acteurs die eindelijk eens losbreken uit de vicieuze cirkel, het uitschreeuwen, in actie komen. Maar misschien is dat wel de kracht van de voorstelling. Deze ingehouden documentaire versie verplaatst de gevoelens van de personages slim naar de kijker.
Foto: Roger Stenberg