Opeens klinkt daar, midden in het kerstprogramma Winter in Wien door De Nationale Operette, een gezongen etude (E major, opus 10 nr. 3) van Frédéric Chopin, ‘In mir klingt ein Lied’. De etude is trouwens bijgenaamd de ‘Tristesse’. Ook al zo’n opvallend detail. Lyrische sopraan Wilma Bierens maakt er een juweel van. (meer…)
‘Maect u henen, wel vul keytijf’, dat moet wel spannend jeugdtheater opleveren, zelfs al betekent ‘keytijf’ iets minder heftigs dan je meteen invult. De regel komt uit Vanden winter ende vanden somer, samen met Esmoreit, Gloriant en Lanseloet de abele spelen. De trailervoorstelling van Toneelgroep Oostpool en Theater Sonnevanck blijkt echter een voorspelbare invuloefening.
Van die vier is Vanden winter ende vanden somer het minst bekend. Verwonderlijk is dat niet; het stuk heeft niet meer dan de helft van de lengte van de andere abele spelen en behelst weinig meer dan een twistgesprek tussen de zomer en de winter dat uiteindelijk door de godin van de liefde, hoe toepasselijk, in de minne wordt geschikt. Weliswaar duiken ook nog een luiaard, mooiaard, klappaard, bollaard (hier teruggebracht tot één filosoof) en de landloper op, maar allen hebben louter als functie het betoog van zomer of winter te ondersteunen.
Een gedurfde keuze van Sarah Moeremans om uitgerekend dit stuk als twaalfplus-voorstelling te brengen. Zij brengt het stuk terug tot de kern: is het beter om in de zomer of in de winter te kussen (‘minnen’)? De tekstbewerking van Joachim Robbrecht is bij vlagen hilarisch, bijvoorbeeld wanneer hij ‘bitch’ op ‘kerstkitsch’ rijmt. Zelfs het opzettelijk gezochte rijm met daardoor foute vervoegingen past bij het oorspronkelijke stuk – we spreken immers 1350, nog voor de Rederijkers zulks ten strengste verboden.
Maar het is alsof de makers vanaf hier een invuloefening hebben gemaakt. Twistgesprek op rijm naar anno nu vertalen? Rapbattle! Maar dan met een knipoog? We laten het hele stuk spelen door drie actrices die net doen alsof ze nog pubers zijn. Gooien we er nog een laag bij door overduidelijk te maken dat die pubers slechts net doen alsof ze een battle hebben middels vele terzijdes. En aan het eind gaan ze gewoon naar de McDonalds. Eentje blijft achter, net als de landloper in het oorspronkelijke stuk. Daarvoor nog wat gegiechel over dinosauruspiemels, vakantievriendjes, liefdesverdriet en hop: klaar.
Maar zo werkt het niet. Want ja, dat lachen over piemel en kut doen kinderen inderdaad. Maar niet als ze twaalfplus zijn. Dan zijn ze dat stadium al een half decennium voorbij. En hoe taalvirtuoos ook, met overal dezelfde beat eronder slaat al snel de verveling toe. Rapgebaren uitvergroten? Vooral gegaap, want dat is al vele malen gepersifleerd. Het decor voegt evenmin iets toe of slaat ronduit nergens op – een bowlingbal in een basketbalkorf en daar dan je hand pijn aan doen? Een stukje van een wand met poppenledematen als symbool voor de voorbije jeugd?
Even denk je dat als Winter met een kettingzaag opkomt we de voorspelbaarheid en jolijt achter ons laten, maar nee. Het gaat maar door, met voorspelbare licht- en geluideffecten, met als dieptepunt een plastic zwaard in je broekje steken wat vooral resulteert in gêne, niet in de laatste plaats bij de doelgroep. Niet omdat ze geshockt zijn, integendeel: ‘We zijn toch geen fucking kinderen meer’, hoorde ik na afloop.
Het spelen op minder dan een meter afstand van het publiek vraagt meer dan komische uitvergroting en ironie, nu dooft de voorstelling als een nachtkaars uit. Waren eerdere trailervoorstellingen van Oostpool en Sonnevanck ontregelend en bijna te heftig, Vanden winter ende vanden somer doet ondanks de tomeloze inzet vooral denken aan de leraar Nederlands die een Middeleeuws stuk hip probeert te maken en zo het lachertje van het plein wordt – beide gezelschappen kunnen veel beter.
Foto: Edwin Deen