Een opvallende trend in theaterland: terwijl deze maanden in het fictieve provinciedorpje Langwetering de plannen voor een klimaatneutraal woonproject in de lokale recreatieplas de gemoederen hoog doen oplopen (in de voorstelling Laagland van Het Nationale Theater), komen in Burgerveen de plaatselijke bewoners in opstand tegen de komst van een windmolenpark (in deze voorstelling Wind van Toneelgroep Jan Vos).
(meer…)
Op de grond liggen twee roze plastic zakjes. Van die dingen die je meekrijgt in winkels. Een man, met mutsje en crisisjas, knielt op de grond en graait in zijn jaszak. Weloverwogen zet hij een schaar in de zakjes. De één knipt hij stuk, hij maakt openingen in de ander. Met plakband plakt hij de resten aan elkaar en legt het resultaat in het midden neer. Dan loopt hij naar de zes ventilatoren die in een cirkel om de vloer staan opgesteld en zet ze één voor één aan. Het begin van een magisch schouwspel.
Die man is Louis Ouvrard, lid van de Franse jongleergroep Cie Non Nova. Artistiek leider van de groep Phia Menard bedacht in 2008 L’après-midi d’un foehn, waarvan de eerste versie uit 2008 nu te zien was op peuter- en kleuterfestival 2 Turven Hoog. Voor de gelegenheid omgedoopt tot de Nederlandse titel Hoe de wind waait.
De solovoorstelling is geschikt voor kleine kinderen, maar niet specifiek voor hen gemaakt. Het is circustheater, installatieperformance en objectentheater in één en focust op het verschijnsel wind.
Dat blijkt al snel. Als Ouvrard de ventilatoren heeft aangezet – naast de zes staan er nog twee verdekt opgesteld – gaat hij achter een tafel zitten. Een zuchtje wind laat het roze zakje op het midden van de vloer beven. Dan komt het plastic in beweging. Gebiologeerd kijk je toe hoe het zakje over de vloer waait, rondjes draait. Even lijkt het alsof je naar American Beauty zit te kijken.
Er ontspint zich een magisch schouwspel. Het willekeurig rondcirkelende zakje komt tot leven. Het wordt een poppetje. Een fragiel mensje, dat begint te dansen op de föhn, de warme droge wind die uit de ventilatoren komt. Het dansertje zwiert over de vloer, maakt een pirouette, een sprongetje.
Het donkere industriële geluidsdecor van Ivan Roussel gaat over in een dromerige melodie: Claude Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune. Muziek die vooral bekend is sinds Vaslav Nijinksy de compositie in 1912 gebruikte als balletmuziek.
Dat gebeurt hier opnieuw. Een tweede plastic zakje, ditmaal geel, werpt de man op de vloer. Er ontspint zich een duet. Nog twee tasjes zweven de vloer op, in weer andere kleuren. De man voegt zich bij hen en de zakjes lijken met hem te communiceren. Ze dansen om hem heen, klimmen op zijn schouder, verschuilen zich achter zijn rug.
Nog meer gekleurde zakjes werpt hij op de vloer – ik tel er al gauw achttien. Ze worden vanaf de onderkant belicht en dansen omhoog, steeds hoger. Dat het simpele plastic tasjes zijn, ben je dan al lang vergeten. Vol verwondering kijk je naar dit magische en kleurrijke schouwspel van de wind.
Als de muziek van Debussy ten slotte is verdwenen en het schurende geluidsdecor weer terugkeert, verandert de voorstelling van toon. De sprookjesachtige sfeer verdwijnt en slaat om in grimmigheid. Zowel de tasjes als de man blijken minder lief. Na ruim een half uur vol feeërieke schoonheid, gunt Ouvrard zijn jonge publiek uiteindelijk geen happy-end.
Foto: Jean-Luc Beaujault