‘De grootste hoop voor de Duitse muziek. Hij heeft zoveel talent, dat hij ons makkelijk de helft zou kunnen geven en nog genoeg over zou hebben voor zichzelf’, schreef Giacomo Puccini over Erich Wolfgang Korngold. Maar het liep anders. (meer…)
Baf! Met een doffe dreun slaat de golf die alsmaar groter en dreigender werd op het toneel, luttele centimeters achter Zurga, leider van de parelvissers. Precies op het moment dat zijn vertrouwen in liefde en vriendschap compleet gebroken is. Pas vijftien seconden later voelt het publiek in de zaal, als ware het een tsunami, een windvlaag onhoudbaar passeren.
Het is een ogenschijnlijk even simpel als doeltreffend toneeleffect, maar het is niet eens het dramatische hoogtepunt in wat de radicaalste enscenering van Bizets Les pêcheurs de perles in mensenheugenis is. Met een bij vlagen gekmakende, bij vlagen geniale, maar overal fantastisch gezongen Parelvissers blaast de Nederlandse Reisopera letterlijk al het stof van Bizets kaskraker.
Om met ‘kaskraker’ te beginnen; ook daar werpt deze productie een nieuw licht op. Natuurlijk, wie kent De parelvissers niet? Zeker in ons land, waar het stuk in meer dan vijftig verschillende producties te zien was. En niet alleen in het Frans, maar ook in Italiaans en zelfs tweemaal in het Nederlands. Aan het bekendste duet, ‘Au fond du temps Saint’, vergrepen zelfs André Hazes en Marco Bakker zich – met tenenkrommend resultaat overigens.
Les pêcheurs de perles is echter al decennialang niet meer door een groot gezelschap scenisch uitgevoerd. En daarbij kiest de Nederlandse Reisopera ook nog eens voor de oerversie van de pas 25-jarige Bizet, de versie die het publiek in 1863 totaal niet kon waarderen. Pas na Bizets dood werd de opera een enorm succes, niet in de laatste plaats door een vettere orkestratie, met nog meer herhalingen en een compleet ander einde, waarin Zurga op de brandstapel eindigt.
Bij de Reisopera is in de verste verte geen brandstapel te bekennen, noch wordt Zurga door een van de dorpelingen gedood. Nadat hij verklaart niet alleen van Léïla te hebben gehouden maar ook van Nadir – een ingreep van regisseur Timothy Nelson – duikt nog eenmaal de immense golf op en verzwelgt Zurga. Hij kiest op dat moment bijna extatisch voor een Liebestod waarin het liefdespaar blijft leven, wetend dat hij zelfs in de dood onlosmakelijk met hen is verbonden. Wat rest zijn de elektronische klanken van Florentijn Boddendijk en Remco de Jong.
Klinkt Wagneriaans, maar dan gecompliceerder? Klopt. En net als in de veelgeroemde enscenering van Wagners Tristan und Isolde kiest de Reisopera opnieuw voor een tot op het bot uitgekleed toneelbeeld. Het oriëntaalse dat vrijwel alle ensceneringen van Les pêcheurs de perles domineert is volkomen afwezig. Sterker, van een decor is amper sprake. Wikke van Houwelingen, die onder andere voor Toneelgroep Oostpool propvolle scenografieën realiseerde, kiest voor de eenvoud, met één beweging, één monumentaal gebaar als basis: de golfvorm.
En het werkt. Waar het tijdens het eerste bedrijf nog niet meteen helder is wat het metersgrote doek moet verbeelden, wordt dat al snel overduidelijk. Veel minder duidelijk is de rol van de drie dansers. Choreograaf Jitti Chompee mengt traditionele Thaise dans met moderne elementen, soms virtuoos, maar ook te gecompliceerd. Want je moet wel weten dat traditionele Thaise dans los van muziek staat, nadruk legt op armbewegingen, gebruik maakt van maskers en de basis heeft aan het koninklijk hof. En dat het kapot gooien van zo’n masker dus veel meer betekent dan een woede-uitbarsting, maar gelijk staat aan een zelfgekozen dood.
Op momenten als deze spiegelt en verduidelijkt de choreografie de handeling, maar vaker is die verbinding ver te zoeken. Het resulteert in onduidelijk gesleep met twee emmertjes water, wat gestoei met een rubberen vis en onverstaanbare kreten. Op deze momenten schiet de Reisopera in de eigen voet. Als deze productie vanuit New York in het Holland Festival zou staan, zou het publiek onverdeeld enthousiast zijn, nu loopt het gezelschap een groot risico een aanzienlijk deel van het publiek van zich te vervreemden.
Dat deel kan zich echter laven aan een uitmuntende cast. Jesus Garcia is een geweldige Nadir, de Britse bariton Robert Davies is als Zurga stoer en kwetsbaar, terwijl Bizet alleen maar heeft kunnen dromen van de Sri Lankaanse sopraan Kishani Jayasinghe. Bariton Arman Isleker, lid van het jonge solistenensemble van de Nederlandse Reisopera, zingt als Nourabad voortreffelijk, jammer dat hij zo’n kleine rol heeft.
Het Noord Nederlands Orkest verklankt de oerversie van de partituur onder leiding van de Franse dirigent Benjamin Levy transparant en wars van elk romantisch sausje. Het Nationaal Opera en Concert Koor is bij de mannen niet altijd even messcherp, maar wordt gedurende de voorstelling beter en beter.
Het eindresultaat is een voorstelling die met veel jong talent het hoogste tracht te bereiken, daar soms aan reikt, maar ook de balans tussen vernieuwing, talentontwikkeling en een groot publiek bereiken uit het oog verliest. Of het een verstandige keuze is om uitgerekend in een productie van een geliefde opera deze sprong voorwaarts te wagen is de vraag. Maar het is lovenswaardig dat de Reisopera jonge makers die mogelijkheid biedt.
Foto: Marco Borggreve