Veldhuis en Kemper hebben het met elkaar niet meer over grote onderwerpen. Komt maar ruzie van. Nee, elkaar láten is tegenwoordig het credo bij het cabaretduo, en met een stuk rode tape wordt het decor vrijwel meteen in twee helften verdeeld. Ieder één kant. Maar als je niet meer met elkaar in gesprek gaat, wordt de onderlinge kloof natuurlijk alleen maar groter.

In Kunnen het niet laten (regie: Geert Lageveen) brengen Remco Veldhuis en Richard Kemper de verhitte, gepolariseerde maatschappij terug tot twee vrienden die tevergeefs achter de tijdgeest aanhobbelen. Veldhuis profileert zich als moreel superieure ‘groente-goeroe’ die elke nieuwe ontwikkeling kritiekloos omarmt, Kemper als starre oude man, een ‘oldtimer’ die alles wat nieuw of anders dan hij gewend is, werktuiglijk verwerpt. Zeg maar: Claudia de Breij versus Youp van ’t Hek.

In de praktijk komt het neer op twee mannen die op nogal uitgekauwde wijze hun midlifecrisis op de tijdgeest botvieren. Veldhuis en Kemper zetten hun onderlinge verschillen vet aan, waardoor ze aan geen enkel cliché ontsnappen. Kemper worstelt, uiteraard, met ‘man zijn’ in deze veranderende tijd en reageert door ostentatief zijn hakken in het woke zand te zetten. Het leidt onder meer tot een gemakzuchtige, oerflauwe meezinger over de overgang, een (inhoudelijk en artistiek) dieptepunt in de voorstelling.

Veldhuis distantieert zich nadrukkelijk van het behoorlijk problematische seksisme en conservatisme van zijn vriend, maar ook dat resulteert niet in interessante inzichten of spannend theatraal vuurwerk. Waar Kemper, voor de welwillende toeschouwer, nog een glimp van de worsteling laat zien van een paniekvoetballende boomervariant die geen snars van deze tijd begrijpt, maakt Veldhuis zichzelf moreel onschendbaar door alles wat zijn vrouw en puberdochters introduceren, kritiekloos te omarmen – ook bepaald geen spannend perspectief. ‘Nog even en jullie hebben alle vier dezelfde cyclus’, bijt Kemper hem ergens toe – dat illustreert min of meer het kaliber van Kunnen het niet laten.

Om de midlifecrisiscabaret-bingokaart compleet te maken, worstelen beide vijftigers natuurlijk niet alleen met de veranderende tijdgeest, maar ook met hun relaties. In een anekdote zonder pointe vertelt Veldhuis hoe hij met zijn vrouw naar een swingersfeest gaat om zijn liefdesleven wat up te spicen. Kemper overweegt ondertussen om apart te gaan wonen van zijn vrouw, nu de kinderen uit huis zijn. De mannen hebben het er maar moeilijk mee.

Er zit één prachtig, ontroerend verhaal in de voorstelling: als Kemper vertelt over zijn moeder, die aan Alzheimer lijdt en hoe zijn vader daar zorgzaam mee omspringt, vindt hij precies de juiste zachte toon, met liefdevolle, relativerende grapjes die zijn verhaal betekenisvol ondersteunen.

De thema’s die eerder in de voorstelling op vooral platte wijze voorbijkwamen – vasthouden aan een tijd die voorbij is, en een geliefde vasthouden die langzaam een ander wordt; en gaandeweg accepteren dat je beide zult moeten loslaten – zitten hier impliciet vervat in een oprechte, kwetsbare anekdote. Want de crux is natuurlijk: Kemper worstelt per saldo niet zozeer met ‘man zijn’ of met een of andere ‘nieuwe tijd’: hij worstelt met ouder worden, met de dood die onherroepelijk in het verschiet ligt, met zichzelf, kortom.

In de bekende afwisseling van anekdotes, uitgespeelde crosstalks en (vaak) gevoeligere liedjes, drijven de vrienden ondertussen steeds verder uit elkaar. Het mondt uit in een vooral schreeuwerige apotheose, waarna ze elkaar ineens weer terugvinden in de kloof. Na een oppervlakkig en voorspelbaar programma, moeten ze concluderen dat ‘elkaar laten’ niets oplost.

Foto’s: Anne van Zantwijk