In het buitengewoon verfrissende Vrijdag Doemsdag brengt Remko Vrijdag een door de coronacrisis geïnspireerd programma, waarin hij de laatst levende mens is. Een concept zo klassiek als Robinson Crusoë en voor Vrijdag een ideale kapstok voor zijn veelzijdige theatertalent, rake imitaties en gefrustreerde maatschappijkritiek. Zijn voorstelling hangt tussen allerlei genres in en maakt op een tragikomische manier duidelijk hoe weinig we van de coronacrisis hebben geleerd.

De coronacrisis lijkt een gebaande weg in cabaretland. We zagen in speciaal gemaakt video-aanbod, opgenomen in hun eigen huis, grappenmakers gek worden in eenzame opsluiting, zoals Bo Burnham (Inside) en Hans Teeuwen (Smerige spelletjes). In de theaters zagen we ook bij cabaretiers veel vooruitblikken op het vergaan van onze beschaving: Peter Pannekoek presenteerde zijn show als toekomstige VR-installatie (DNA), Patrick Nederkoorn speelde in een nabije toekomst een Duitse snorkelexcursie over de Randstad (Hoogtij).

Vrijdag leent voor zijn eerste soloprogramma het beste uit deze voorbeelden en vormt er een programma mee dat het midden houdt tussen theater-, musical- en cabaretvoorstelling. Hij heeft er goed aan gedaan er een paar jaar later mee te komen. De ervaringen zijn weggezakt, maar nog niet vergeten en na een initiële ‘hè, nee, niet de coronacrisis’ raak je al snel nieuwsgierig naar de excentrieke benadering die Vrijdag met volle toewijding uitspeelt.

In een nabije toekomst spelen beerdiertjes – de enige soort die elke massa-extinctiegolf in de historie heeft overleefd – het ellendige lot na van de laatste mens: Remko Vrijdag. De voormalige Vliegende Panter heeft zich een beerdiertjeskostuum aangemeten om de theatervoorstelling aan te kunnen kondigen aan het publiek, dat zich moet inbeelden ook uit deze taaie beestjes te bestaan. Ondanks een kinderachtig randje zorgt het ervoor dat Vrijdag in één sprong in zijn absurde realiteit kan springen en we als publiek begrijpen waarom hij doet alsof hij ons niet kan horen (dat wordt een leuke gimmick).

In een gewichtig, operatesk openingslied beschrijft Vrijdag met veel schwung de apocalyps in vogelvlucht. Daarna begint dan eindelijk het stuk-in-een-stuk, waarin we getuige zijn van het eenzame bestaan van de laatste mens, die als een soort Wall-E zijn kostje bij elkaar scharrelt bij de overwoekerde supermarkten in de buurt. Bijzonder goede ingeving is dat hij de uiteraard stille radio en tv van content voorziet, door tal van bekende stemmen te imiteren, waarmee hij in zichzelf kan praten of ruziën – zoals met de lacherige radio-DJ van 538. Gijs Groenteman en Geert Wilders zijn de meest uncanny performances.

Ook prijzenswaardig is dat Vrijdag de afschuwelijke realiteit zo nu en dan laat indalen, in een stukje toneelspel dat behoorlijk zwaar is voor het luchtige cabaretgenre. Dat stelt hem in staat hartstochtelijk te tieren over waarom we elkaars bestaan niet waardeerden toen het nog kon.

Die moraal komt vaker terug; als een telefoon het plotseling weer doet, vraagt hij zich verbeten af waarom hij niet vaker opkeek van zijn scherm, minder selfies maakte en meer gesprekken voerde. Ergens anders pruttelt hij dat hij als laatste mens lekker ‘alles ken maken’ – alleen op de wereld, hoeft hij met niemand rekening meer te houden, zou hij lekker het N-woord kunnen roepen. De impliciete boodschap is helder: rekening kunnen houden met elkaar is geen last, maar een voorrecht.

Vooral knap is hoe het geheel balanceert tussen volslagen belachelijk en volkomen invoelbaar, komisch en tragisch, gek en geniaal. Het bizarre programma had elke kant op kunnen doorslaan, maar blijft wonderlijk genoeg fier overeind.

Foto’s: Anne van Zantwijk