Twee monkelende mannen in het Kunsthistorisch Museum in Wenen – wie anders dan de Oostenrijkse meestermopperaar Thomas Bernhard verzint zo’n setting. In Oude meesters, zijn roman uit 1985, trekt hij vol verve van leer tegen het (Weense) establishment met zijn kunstkenners, kunstdikdoeners, kunstenaars, kunstpaleizen, kunstdocenten en wie en wat niet al – vanaf een bank voor een schilderij. Twee toneelspelers zagen er een sit-down comedy in, en gelijk hadden ze.

Toneelvrienden Vincent van den Berg (‘t Barre Land, NL) en Kris Van Trier (Comp. Marius, BE) maakten samen Oude meesters – Sit-Down Comedy #1 in coronatijd. De première had plaats in de openlucht (Middelheim Antwerpen) in 2020. Na intussen 45 speelbeurten (zeggen ze, en dat kan best waar zijn) was het woensdag dan eindelijk het moment voor de eerste opvoering in Nederland. Zoals de titel impliceert zijn er meerdere, er is een drieluik bedacht: Oude meesters is de eerste in een reeks kleinschalige voorstellingen met ultrakort productieproces, #2 is er al, #3 gaat er hopelijk van komen, want we willen hiervan wel meer zien.

Oude meesters is bijna een monoloog: aan het woord is voornamelijk ene Atzbacher die zichzelf graag hoort praten over uiteenlopende zaken die een Weense intellectueel zoal bezighouden. Bombastisch geneuzel veelal, waarvan het overigens smullen is want Bernhard kan dat als geen ander en in al die satire schemert de onverkwikkelijke werkelijkheid uiteraard vaak genoeg door. Van Trier en Van den Berg dan weer, gooien er nog een schepje bovenop: zij vermenigvuldigen het pedante mannetje als het ware. Op een sleetse bank (het enige dat ze nodig hebben voor hun sit-down comedy) zitten zo twee Atzbachers, identiek gekleed (enfin, bijna dan toch), met dezelfde gebaartjes en nagenoeg dezelfde tekst. Wat volgt is een ‘monologue-à-deux’, iets waarin dit stel steengoed is.

Het mooie van de ingreep is dat het zwaarwichtige gedoe van Atzbacher – die feitelijk niet veel anders doet dan de woorden van een door hem bewonderde musicoloog, genaamd Reger, citeren – nog een extra reflectie krijgt, door de herhaling, de bevestiging, de extra nadruk op de zelfingenomenheid, doordat die Atzbachers het zo verrukkelijk met zichzelf eens zijn (en, nogmaals, met de onvolprezen Reger, natuurlijk). Plus dat het echt genieten is van de ingewikkelde kunst die komediespel is.

Alles wat Oostenrijks is moet het hier sowieso ontgelden, maar feitelijk mankeert er van alles aan alles én iedereen: Duitse denkers, Russische mottenballenbontmantels, toeristen, kwaadaardige regeringen en parlementen, gecorrumpeerde justitie en media, smerige wc’s en de hel die kindertijd heet, het trekt allemaal voorbij aan de mannen op de bank en het is VERSCHRIKKELIJK.

Intussen kunnen we het moeilijk met hen oneens zijn. Is dit verhaal vandaag de dag relevant? Bij die vraag dringt zich meteen de volgende op, die de eerste kan beantwoorden: is het op de keeper beschouwd vandaag de dag nog wel een uitvergroting? Misschien nog maar een beetje?

In het tweede deel van de voorstelling daagt de langverwachte Reger op, en verandert de toon enigszins; als duo verdwijnen de Atzbachers wat naar de achtergrond, de sfeer wordt serieuzer en even is het onduidelijk wat idee en richting nu gaan zijn. Dat ontneemt Oude meesters even de vaart, maar de voorstelling herpakt zich om te eindigen met een heerlijke (onverwachte) wending.

Hoop is nu gericht op de première hier van het laatste deel van het drieluik, en snel ook, want weer zo lang te moeten wachten zou natuurlijk verschrikkelijk zijn.

Foto: Comp. Marius