Van welke docent heb je iets geleerd over hoe je kunstenaar moet zijn? Dat vroegen we aan enkele recent afgestudeerde theatermakers. Aan degenen die zij noemden stelden we dezelfde vraag.
Tine Tabak over Kees Roorda
Hartebeest
Van Kees leerde ik dat je kunst met je hart maakt en dat je hart soms dingen verlangt die niet horen, die andere mensen af zullen keuren. Hij leerde me om niet bang te zijn om op te vallen, stimuleerde me om dingen expliciet te maken. Ik raakte in die tijd gefascineerd door de dramatische kracht van geheimen, verlangens, kwetsbaarheden. Ik ontdekte dat een binnenste naar buiten kan klappen, dat het juist lekker kan zijn, wanneer het smerig wordt. Alleen al door de manier waarop Kees door het HKU gebouw op het Janskerkhof liep, leerde ik dat alles wat mooi en groot is, ook kwetsbaar kan zijn.
Ik schreef een monoloog over een geliefde die verdween. Kees dacht dat ik stiekem over de vriendin-actrice schreef waarmee ik werkte. Hij was overtuigd van m’n crush. Ik antwoorde dat we inderdaad veel liefde voor elkaar voelde, maar niet op die manier. ‘De monoloog gaat wel over een vrouw, toch?’, vroeg Kees, en ik antwoorde: ‘Niet per se.’ Het ging over een verdwijning. ‘Waarom schrijf je dan over een jongen?’ ‘Omdat het niet uitmaakt.’ ‘Als het niet uitmaakt, kan het net zo goed een vrouw zijn.’
Het gaat over het missen van een geliefde, niet over homoseksualiteit. Dat is was wat ik dacht, dat is waarom ik niet over een vrouw schreef en ik besefte opeens hoe liefdeloos m’n eigen denken was. Ik voelde voor het eerst hoe vreemd het is om niet voor te komen in je eigen verhalen.
De rest van het feedback gesprek herinner ik me niet meer. Ik herinner me alleen hoe ik daar zat. Janskerkhof, schrijflokaal, m’n laptop, script versie acht: een meisje dat verliefd was op een jongen die verdween. Die er misschien nooit was geweest. In ieder geval niet in de hoedanigheid van jongen.
Soms komt schrijven neer op het vinden van moed om iets te zeggen. Precies zoals je het voelt gloeien in je borstkast, in je onderbuik. De moed om kaal te gaan, niets te verdraaien. Soms komt het juist neer op de moed om alles te verzinnen. Een mogelijke toekomst. Een boerderij met drie geliefden die nooit kwijt zijn.
Ik zat in jaar drie, gaf voor het eerst klank aan dingen die ik liever ongezegd liet, schreef voor het eerst onaffe gedachten, ongepolijste zinnen, hete flarden monoloog in al hun smerigheid, proefde hoe lekker dat kon zijn.
Schrijven voor theater vraagt ook om de moed om los te laten. Je woorden weg te geven, aan regisseurs, acteurs, een publiek. Van Kees leerde ik dat een schrijver niet met gebogen hoofd het ‘halfproduct’ van een theatertekst af hoeft te staan. Geïnspireerd door zijn energie en présence ontwikkelde ik een eigen blik op m’n schrijverschap startend met de gedachte: ‘Als het niet uitmaakt, kun je net zo goed daar zelf gaan staan.’ Ik verlangde er niet langer naar een schrijver te zijn met een allitererende naam en onbekend gezicht. Ik ontwikkelde me tot kunstenaar met een lichaam: zichtbaar, in beweging, vol verlangens, geheimen, een lichaam dat meeschrijft. Ik besloot m’n eigen monoloog te performen, begon gedichten voor te dragen, sloot een verbond met mimespelers, maakte fysieke voorstellingen en twee korte films. Dit jaar geef ik voor het eerst zelf les. Mede door Kees werd ik een hartebeest, het is tijd om die lust en moed voor het schrijven door te laten vloeien naar een nieuwe lichting. Ik wil mensen inspireren om met hun hele lichaam kunst te maken, met hun volle hart te schrijven. Door te schrijven leerde ik lief te hebben, nu ik liefheb wil ik mensen leren schrijven.
Kees Roorda over Marie Antoinette Reuten en Moniek Toebosch
Kunst leven
Als tienjarige schreef ik een opstel over de Ark van Noach, waarin ik opriep de worm niet te vergeten, omdat die onze stront opruimt. Zonder wormen zou het schip te zwaar worden en zinken, betoogde ik. Mijn schoolmeester vond het godslastering: ik werd aan mijn haren over de schoolbank getrokken en kreeg een vuistslag recht in mijn gezicht. Het bloed spoot uit mijn neusgaten. Later sloot hij zich aan bij de baptistengemeente waar hij nu ondergangsprofetieën preekt -hij leeft nog steeds.
Gelukkig waren er ook veel positieve ontmoetingen die mijn leven hebben gevormd en me inspireerden. In het onderwijs zijn dat vooral twee vrouwen: Marie Antoinette Reuten en Moniek Toebosch. Zij gaven me inzicht in kunst en leven op een manier die ik nooit zal vergeten.
Marie Antoinette Reuten (1948-2020) leerde ik kennen op de Jekerstudio in Maastricht. Ze gaf les in beeldanalyse en had een handprothese waarmee ze behendig en elegant haar sjekkies rolde. Op een bevlogen manier sprak ze over kunstenaars als Bruce Nauman, Rothko en Cindy Sherman, waarbij haar ogen zich vernauwden tot spleetjes om te peilen welke emoties een kunstwerk bij ons opriep. Samen onderzochten we daarna wat de vormen en effecten waren. Haar uitspraak ‘vorm is inhoud’ resoneert nog steeds bij me. Marie Antoinette ontstak het licht en onthulde een nieuwe wereld voor me. Het was alsof ik aan haar hand door de galerij van de moderne kunst liep. Later in Amsterdam bezocht ik haar exposities, eerst in haar galerie aan de Fokke Simonszstraat en daarna op de Prinsengracht. Ze nam risico’s en bood jonge kunstenaars een podium. Het werk dat ze presenteerde was altijd van hoge kwaliteit. Dankzij haar enthousiasme kocht ik mijn eerste kunstwerk van Vanessa Jane Phaff. Toen ik zei dat ik het niet kon betalen, regelde ze een kunstkoopregeling voor me. Uiteindelijk kocht ik nog drie werken. Marie Antoinette was niet alleen een gepassioneerd pleitbezorger van kunst, maar ook een goede verkoper.
Via Marie Antoinette kwam ik terecht op DasArts, waar ik Moniek Toebosch (1948-2012) ontmoette. Zij ontwierp samen met Dirk Pauwels een onderwijsblok rond het thema ‘Questioning’. Ze was niet bang om de grenzen van kunst op te rekken en moedigde ons aan hetzelfde te doen. Ik herinner me nog hoe ze luid met een pollepel op een pannendeksel sloeg om ons tot een polonaise te verleiden – wat door haar onweerstaanbare lach lukte. Voor haar was performance niet alleen serieus, maar ook een kans om zonder schaamte nieuwe gebieden te verkennen. Toen twee studenten hun werk over vriendschap mislukt vonden en weigerden dit te presenteren, daagde Moniek hen uit om juist over die mislukking te spreken en dit als performance te zien. Ze was zich ook al vroeg bewust van de ethische implicaties van het materiaal dat we als kunstenaars gebruikten. Zo vroeg ze me, nadat ik 888 papieren bootjes met 888 vragen in een rivier had losgelaten, of het papier wel biologisch afbreekbaar was. In mijn eindevaluatie stond een zin die ik nooit ben vergeten: ‘Dichtslaande deuren is niet de manier waarop je je gelijk kunt halen.’
Beide vrouwen hebben me liefdevol geleerd hoe kunst en het leven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Emma van den Elshout over Ricardo Anemaet
Kijk, doe, werk
We staan met onze klas in lokaal 0.4.
Het is de derde week van school en ik ben nogal bang. We krijgen namelijk een lesblok ‘bewegingstheater’. Ik heb zelf de coördinatie van een goudvis dus ben nogal bang dat dit niet echt mijn ding gaat zijn. Er komt een meneer met zwart, strak gekamd haar, een prachtig pak en een leren aktetas naar binnen gelopen. Niet meteen het eerste voorkomen wat je verwacht bij een bewegingsdocent. Hij praat niet veel. Hij zet twee stoelen in de ruimte en laat ons daarnaar kijken. Dan na een aantal minuten verplaatst hij de stoelen, kijken, andere plek, kijken, andere plek. Dan vraagt hij ons wat er verandert en probeert hij ons te laten reflecteren op hoe de ruimte eruitziet. Het is geen wetenschap. Het is een gevoel. Hij heeft het over compositie en hoe je door sommige voorwerpen op een andere manier in de ruimte te plaatsen het tot een compleet ander beeld kan maken. Dan moeten wij. ‘Je moet het doen’, zegt hij. Doen, theater is doen. Niet te veel denken, niet bang zijn. Je moet iets volledig uitproberen, niet half doen. Niet je keutel intrekken.
Dat heb ik geleerd van Ricardo. Theater is niet alleen theoretisch. Je moet kijken. Goed kijken. Veranderen. Nog eens doen. Leg de stoel op zijn kant. Draai hem een stukje naar links. Zoek de verhouding met de andere spullen in de ruimte.
Het was eigenlijk een oogmeting voor compositie. Ik vond het fantastisch. Nog steeds heb ik hier heel veel aan in het werk wat ik maak. Als ik graaf in mijn mails van Ricardo komt er vaak hetzelfde terug. ‘Denk niet te abstract, probeer uit, doe dat nog eens en nog eens’. Ricardo beschreef theater vaak als schilderen. Niet te lang eerst op de details zitten, maak maar eerst eens grove lijn (nu ik dit schrijf denk ik direct dat ik dat wel weer eens wat meer mag gaan proberen). Daarna komen de details wel. Voel, kijk en doe.
Ricardo bracht me een totaal ander theatercanon wat ik niet kende: Romeo Castellucci, Oskar Schlemmer, Joseph Beuys. Hij heeft me leren kijken. Ricardo leerde me dat creëren betekent dat je moet werken en je angst overwinnen. Bij Ricardo kom je niet weg met smoesjes of ingewikkelde theorieën die je wel allemaal niet of wel kende. ‘Is dit wenskijken of is het echt wat je ziet?’ Tja, als theatermaker is dat voor mij een belangrijke vraag die ik me in elk werkproces opnieuw stel. Soms wil je heel graag dat de dingen zo zijn en dat wat je hebt bedacht dat je dat ook op de vloer ziet. Maar als je echt goed kijkt is dat dan waar, of is dat omdat je het zo graag wil? Ricardo houd je in ieder geval niet voor de gek.
Durf radicaal te zijn, toon lef en houd niks achter. ‘Emma trek je keutel niet in!’ Ricardo, ik beloof dat ik mijn keutel niet meer zal intrekken.
Ricardo Anemaet over René Barten
Verken het onbekende
Toen ik in de jaren zeventig aan het Brabants Conservatorium studeerde had ik maar één wens: choreograaf worden. Dat ik daarvoor eerst danser moest worden en dat er geen opleiding voor bestond wist ik niet.
Eerst moest ik danser worden.
Op het Conservatorium kregen we niet alleen Klassiek Ballet maar ook Martha Graham-techniek, improvisatie/compositie, Caractère en een hele waaier aan theoretische vakken. Een danser mag immers niet dom zijn maar moet geïnteresseerd zijn in alle kunsten.
Een van die vakken was Muziek. Dat wil zeggen: muziektheorie en muziekgeschiedenis. Dat laatste vak werd gegeven door een ietwat curieus uitziende man. Hij was lang, broodmager, droeg een grote bril en had een professorale uitstraling. Hij was verstrooid en leek volstrekt zijn eigen gang te gaan. Zijn vak werd óf in de ochtend gegeven óf laat op de middag. Voor alle studenten niet de meest favoriete uren. In de ochtend werd uitgeslapen en laat op de middag uitgerust. Die muzieklessen werden voor mij daarom al snel privéles.
René Barten, want zo heet de man, was niet de meest begaafde pedagoog. Wat hij vooral deed was zijn passie voor muziek met ons studenten delen. Wie niet meedeed, sliep, of aan het uitrusten was, liet hij links liggen. Hij confronteerde ons met muziek waarvan hij dacht dat die relevant was voor onze ontwikkeling. Zo liet hij ons niet luisteren naar de zoete muziek van Het Zwanenmeer, volkswijsjes van Adam uit Giselle, of schattige walsjes van Liadov. Nee, René schotelde ons de avant-garde van de muziek voor.
Zijn lokaal bestond uit gepiep, gekraak, zuchten, steunen en eindeloos lange en ijle clusters. Een les van hem ging als volgt: hij kwam binnen, legde een lp op zijn uiterst geavanceerde platendraaier en zei vervolgens, terwijl hij me aankeek: ‘Luister.’ Toelichting kreeg ik pas nadat ik geluisterd had. Die ochtenden zal ik nooit vergeten. Hij liet me muziek horen waarvan ik niet wist dat ze bestond, of dat dat überhaupt muziek werd genoemd.
Ik hoorde voor het eerst de ritmisch uiterst gecompliceerde composities van Stravinsky, de ijle clusters van Ligeti, de volksliederen van Luciano Berio, een hermetische Stockhausen en de ideeën van John Cage. Er ging een compleet nieuwe, andere wereld voor me open, een wereld die niet alleen vreemd en ongewoon was maar ook fascinerend en nieuw. Zijn lessen, die nauwelijks lessen in de klassieke zin genoemd mogen worden hebben mij veel geleerd. Hij leerde me nieuwsgierig en open te zijn. Niet gelijk af te gaan op de eerste kennismaking. Ook leerde hij me om iets dat moeilijk was niet af te wijzen. ‘Luister’ zonder vooringenomenheid en ontdek, verken het onbekende. Laat het onbekende je raken. Eigenschappen die ik de jaren na mijn periode op het Conservatorium met me heb mee gedragen en heb proberen door te geven. Iedere keer als ik naar onbekende kunst luister of kijk moet ik even aan René Barten denken.