Voor haar tweede productie van dit seizoen heeft De Nationale Opera een regisseur gekozen die het verhaal het verhaal laat zijn. Een verademing.

Barbora Horáková situeert Peter Grimes niet in een krankzinnigengesticht of aan een oorlogsfront, maar gewoon aan de ongenaakbare Engelse kust, waar deze opera van Benjamin Britten zich afspeelt. Het harde leven van de vissersgemeenschap wordt treffend verbeeld door het grijsgrauwe decor en dito kleding van de personages. De azuurblauwe hut van hoofdpersoon Peter Grimes symboliseert zijn positie als gewantrouwde buitenstaander.

Horáková portretteert Grimes als een getraumatiseerde man, die na de dood van een van zijn hulpjes het spoor bijster raakt en steeds geïsoleerder komt te staan. De rechter bepaalt weliswaar dat het jongetje stierf door ‘onopzettelijke omstandigheden’, maar voor de dorpelingen blijft hij een moordenaar. De enigen die hem bijstaan zijn zijn liefje Ellen Orford en Kapitein Balstrode. Die raadt hem uiteindelijk aan ver uit de kust te varen en zijn bootje tot zinken te brengen, om te ontkomen aan de moordlust van de dorpelingen als ook zijn nieuwe knechtje is omgekomen.

Op papier heeft het libretto van Montagu Slater tragische dimensies. Grimes droomt ervan rijk te worden, met Ellen te trouwen en een huishouden te starten dat is ‘omwikkeld in vriendelijkheid’. Ondertussen woont hij in een armzalige hut, is hij afhankelijk van weesjongetjes om zijn visvangst binnen te halen, mishandelt hij deze en wordt hij door de dorpelingen uitgekotst. Getraumatiseerd of niet, Grimes roept zijn tragische lot zelf over zich af. Hij gedraagt zich ronduit horkerig en heft zelfs zijn hand op tegen Ellen als zij hem maant meer compassie te tonen met zijn jonge knechtjes.

Britten grossiert in zijn eerste opera in massascènes, waarin het koor van DNO schittert als de roddelende, hoerende en snoerende dorpelingen die zondags ter kerke gaan maar van elke naastenliefde gespeend zijn. Britten schrijft knappe, door elkaar lopende ritmes en melodieën, maar het volume ligt onder de directie van Lorenzo Viotti vaak wel erg hoog, zodat je als luisteraar ietwat platgeslagen wordt.

Gelukkig biedt de partituur ook passages met meer rust. Een weefsel van dalende strijkersnevels zo fijn als spinrag, omhoog wervelende houtblazers en liggende akkoorden van het lage koper is als een leidmotief door de opera geweven. Maar waar is toch de warme orkestklank gebleven die zo kenmerkend was voor het Nederlands Philharmonisch Orkest toen Hartmut Haenchen er nog chef was?

Wonderschoon zijn de twee fluiten die Ellen en de dorpshoertjes omcirkelen met dartele, dissonerende motieven als zij in ‘do we smile or do we weep’ de zwakte van mannen bezingen. De scène in het derde bedrijf waarin Ellen en Balstrode op zoek gaan naar Grimes is ronduit aangrijpend. Ellen mijmert in vloeiende, door alle registers meanderende lijnen over betere tijden, terwijl Balstrode in haast melodieloos recitatief tot de conclusie komt dat zijn vriend zich maar beter om kan brengen.

Soms treden de solisten onbegeleid op. Bijvoorbeeld wanneer Grimes aan het slot alleen op het toneel wanhopig ‘water will drink my sorrows’ zingt, een ontroerend moment. Jammer dat de stem van Issachah Savage soms niet aanslaat, vaak een braampje heeft en wat onzuiver is. Bij de première op zaterdag 5 oktober moest hij wegens ziekte verstek laten gaan. Wellicht was het verstandiger geweest als hij ook de tweede voorstelling aan zijn vervanger John Finden had overgelaten.

Met haar fluwelen stemgeluid en sterke podium présence glorieert de Zuid-Afrikaanse sopraan Johanni van Oostrum als Ellen. De Britse bariton Leigh Melrose is als Balstrode al even overtuigend. Een glansrol is er eveneens voor de Nederlandse alt Helena Rasker, die met haar wandelstok, sigarettenpeuk en bronzen stemgeluid de wijze kroegbazin annex hoerenmadam Auntie gestalte geeft. Heerlijk schmierend zijn Thembinkosi Slungile Magagula en Sophia Hunt, die als haar twee ‘nichtjes’ met hun wulpse bewegingen de mannen – en elkaar – het hoofd op hol brengen.

De in het orkest met donderend geraas uitgebeelde storm wordt op videoprojecties verbeeld met woeste regenslagen, terwijl close-ups van het door witte vlokken ondersneeuwende hoofd van Grimes diens ondergang voorspellen. Aan het einde van de opera zakken achter hem drie roeibootjes uit het plafond. In twee ervan zien we projecties van de omgekomen knechtjes; het derde zal hem straks naar zijn zelfgekozen dood voeren. Een adembenemend beeld.

Getuige ook de grote bijval van het tot de nok gevulde theater weet DNO met deze productie echt een snaar bij het publiek te raken.

Foto’s: Monika Rittershaus